Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-06-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6186, 21-002330-10

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-06-2017, ECLI:NL:GHARL:2017:6186, 21-002330-10

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
7 juni 2017
Datum publicatie
19 juli 2017
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2017:6186
Formele relaties
Zaaknummer
21-002330-10

Inhoudsindicatie

Vrijspraak bedrieglijke bankbreuk. Veroordeling valsheid in geschrift.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-002330-10

Uitspraak d.d.: 7 juni 2017

TEGENSPRAAK

Promis

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 14 juni 2010 met parketnummer 16-994028-08 in de strafzaak tegen

geboren te [geboorteplaats] op [1967] ,

wonende te [woonplaats] .

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting aangegeven dat het hoger beroep van het openbaar ministerie zich niet richt op de deelvrijspraken van het ten laste gelegde onder feit 2,

- onder a) l en

- onder a) 2,

- onder a) 3 ten aanzien van de zinsnede:

"en/of haar bestuurders en/of aandeelhouders, en/of (een) uitstaande

vordering(en) op een debiteur doen laten betalen op rekeningnummer

[rekeningnummer] ten name van [naam BV 1] ( D067, D089,

D088), en/of op of omstreeks in de periode na 1 januari 2007 tot en met 27

maart 2007, onbevoegd, crediteuren van andere bedrijven dan [naam BV 2]

doen betalen van de bankrekening(en) [rekeningnummer] en/of

[rekeningnummer] en/of [rekeningnummer] ten name van [naam BV 2] "

en

- onder b) en

- onder c) en

- onder d).

Gelet hierop zal het hof het openbaar ministerie in het hoger beroep ten aanzien van deze feiten, bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk verklaren.

Het hoger beroep blijft daarom beperkt tot dat deel van het vonnis waarvan beroep waarbij verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 onder 1 a ) 3 ten laste gelegde is veroordeeld.

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 22 april 2013, 20 mei 2015 en 24 mei 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof verdachte zal veroordelen tot een taakstraf van 100 uren, bij het niet verrichten te vervangen door 50 dagen hechtenis. De vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,

mr. N. van der Laan, naar voren is gebracht.

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt. Het hof doet daarom opnieuw recht.

Aan verdachte is ten laste gelegd, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, dat:

1

hij, in op een of meer tijdstippen op of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 1 juni 2007, te Laren NH en/of te Hilversum, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, de factuur d.d. 12 oktober 2006 van [naam BV 3] aan [naam BV 4] ( D 009) - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst,

immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk, opzettelijk in strijd met de waarheid, - zakelijk weergegeven - een onjuiste datum en/of de overdracht van de materiele vaste activa van [naam BV 3] d.d. 29 juni 2006 opgenomen op de factuur (D009) en/of deze factuur doen opmaken

terwijl de verdachte en/of zijn mededaders op het moment van opmaken niet meer bevoegd waren tot het opmaken van de factuur van [naam BV 3] , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

2

hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode tussen 1 maart 2006 tot en met 22 oktober 2007, te (gemeente) Aalsmeer en/of (gemeente) Maarssen en/of (gemeente) Laren, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam BV 2] , welke rechtspersoon bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam d.d. 27 maart 2007 in staat van faillissement is verklaard, (telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten (een) der schuldeiser(s) van genoemde rechtspersoon

a) hetzij lasten heeft/hebben verdicht of verdicht(en) en/of baten niet heeft/hebben verantwoord en/of niet verantwoordt(en) en/of enig(e) goed(eren) en/of geld(en) aan de boedel van genoemde rechtspersoon heeft/hebben onttrokken en /of onttrek(k)(t)(en) en/of

b) enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd; en/of

c) ter gelegenheid van het faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen een van de schuldeisers op enige wijze bevoordeeld heeft of bevoordeelt, en/of

d) niet voldaan heeft of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 15 i, eerste lid van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 5, eerste lid, van de Wet op de Formeel Buitenlandse Vennootschappen in samenhang met artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in die artikelen bedoeld,

immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) toen en daar:

a)

3. (OPV 3) op of omstreeks in de periode na 1 januari 2007 tot en met 22 oktober 2007 een uitstaande vordering op een debiteur (D 056a,D 163) doen laten betalen op rekeningnummer 50.90.88.805 (D 078) ten name van [naam stichting 1] (D 064), welke op dat moment niet toebehoorde aan [naam BV 2] en/of haar bestuurders en/of aandeelhouders;

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder feit 2,

onder a) 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Aan verdachte is onder feit 2 - in het kort - verweten dat hij in vereniging als bestuurder van de rechtspersoon [naam BV 2] samen met een ander bedrieglijke bankbreuk

heeft gepleegd. Ter onderbouwing van deze beschuldiging is in de tenlastelegging een groot aantal feiten en omstandigheden opgenomen in de feitelijke omschrijving onder 2 a)1, 2 a)2 en 2 a)3, 2 b, 2 c, en 2 d.

De rechtbank heeft verdachte, op een deel van feit 2 onder a) 3 na, vrijgesproken voor feit 2. Tegen deze vrijspraken heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.

De advocaat-generaal heeft in hoger beroep aangegeven dat het hoger beroep zich nog uitsluitend richt op de vrijspraak voor het medeplegen in feit 1 en niet langer op de vrijspraken in feit 2.

Gelet op het door het openbaar ministerie ingenomen standpunt ten aanzien van feit 2 staan de vrijspraken van de overige onderdelen van feit 2 in rechte vast. Dit houdt in dat het hof

feit 2 onder a) 3 niet meer in verband en samenhang met de overige onderdelen van feit 2 kan beoordelen, maar dat dit onderdeel moet worden gezien als een enkele incident.

De in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht gebezigde bewoordingen "ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers" brengen mede tot uitdrukking dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers. Voor het bewijs van dat opzet is minimaal vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.

Uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat verdachte door het laten betalen van een vordering op een rekening die niet aan [naam BV 2] toebehoorde, de opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op de bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, zodat verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 2 dient te worden vrijgesproken.

Gelet op de vrijspraak voor dit feit passeert het hof het (voorwaardelijke) verzoek van de verdediging tot het horen van de getuige [getuige 2] .

Overweging met betrekking tot het bewijs

Bewezenverklaring

1

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Strafbaarheid van de verdachte

Oplegging van straf en/of maatregel

Toepasselijke wettelijke voorschriften

BESLISSING

[verdachte] ,