Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1294, 12/00236 t/m 12/00240

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-02-2014, ECLI:NL:GHARL:2014:1294, 12/00236 t/m 12/00240

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
18 februari 2014
Datum publicatie
28 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2014:1294
Formele relaties
Zaaknummer
12/00236 t/m 12/00240

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Premieplicht volksverzekeringen. Tot welke onderneming behoren schepen ? Bewijslastverdeling.

Uitspraak

Afdeling belastingrecht

Locatie Arnhem

nummer 12/00236 t/m 12/00240

uitspraakdatum: 18 februari 2014

nummer /

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond/kantoor Rotterdam (hierna: de Inspecteur) en het incidentele hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 20 maart 2012, nummers AWB 09/4493, 09/4494, 09/4495, 10/2345 en 10/2686, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2003, 2004, 2005, 2006 en 2007 aanslagen in de inkomstenbelasting/‌premie volksverzekeringen opgelegd en bij beschikkingen heffingsrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur voor de jaren 2003, 2004 en 2005 de aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen verminderd en voor de jaren 2006 en 2007 de bezwaren afgewezen.

1.3.

Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen verminderd.

1.4.

Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 25 april 2012 ter griffie ingekomen.

1.5.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.

1.6.

De Inspecteur heeft bij brieven van 27 februari 2013 en 5 maart 2013 nadere stukken ingediend en bij brief van 1 maart 2013 het incidentele hoger beroep beantwoord.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2013 te Arnhem. Met instemming van partijen zijn daar gezamenlijk behandeld de zaken met nummer 11/‌00165 tot en met 11/‌00170, 11/‌00197, 12/‌00236 tot en met 12/‌00240 en 12/‌00411. Namens belanghebbende is daar verschenen mr. [A]. Namens de Inspecteur is verschenen [B], bijgestaan door [C]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1.

De Rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld, waarbij belanghebbende als eiser wordt aangeduid en de Inspecteur als verweerder:

“Algemeen

2.1

Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in de jaren 2003 tot en met 2007 in Nederland. In die jaren was eiser als kapitein in loondienst en werkzaam op verschillende binnenvaartschepen. Al deze schepen waren voorzien van certificaten als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en werden met winstoogmerk gebruikt voor vrachtvervoer.

2003

2.2

Eiser was in 2003 als kapitein in loondienst bij [D] SA, gevestigd te [L]. [D] SA is onderdeel van de [E] Groep te [M] en is voor 99% een dochteronderneming van [F] BV te [M].

2.3

Eiser heeft in de periode 1 januari 2003 tot en met 5 mei 2003 werkzaamheden verricht op het motortankschip [G]. Het schip is eigendom van [H] (hierna: [H]) te [N]. De rest van het jaar 2003 is eiser werkzaam geweest op het motortankschip [I], dat tot 15 oktober 2003 in eigendom was bij [D] SA en vanaf die datum bij [J] SA, eveneens gevestigd te [L].

2.4

Voor het motortankschip [G] is op 12 december 2001 door de Minister van Verkeer en Waterstaat aan [H] als eigenaar van het schip een verklaring afgegeven als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet vervoer binnenvaart, dat het schip behoort tot de Rijnvaart in de zin van artikel 2, derde lid, van de Herziene Rijnvaartakte (hierna: Rijnvaartverklaring). Op deze verklaring is zowel [H] als [D] SA te [L] bij “Exploitant” ingevuld.

2004

2.5

Eiser was ook in 2004 als kapitein in loondienst bij [D] SA. Eiser heeft in de periode 1 februari 2004 tot en met 31 december 2004 werkzaamheden verricht op het motortankschip [K]. Het schip is eigendom van Scheepvaartonderneming [O] (hierna: [O]) te [M]. In de maand januari van dat jaar heeft eiser werkzaamheden verricht op het motortankschip [I].

2.6

Voor het motortankschip [K] is op 26 mei 2004 aan [O] als eigenaar van dit schip een Rijnvaartverklaring afgegeven. Op deze verklaring is zowel [O] als [D] SA bij “Exploitant” ingevuld.

2005

2.7

Eiser was van 1 januari 2005 tot en met 7 juli 2005 als kapitein in loondienst bij [D] SA. Van 8 juli 2005 tot en met 31 december 2005 was eiser als kapitein in loondienst bij [P] gevestigd te [Q], [L].

2.8

Eiser heeft in 2005 tot en met 7 juli werkzaamheden verricht op het hiervoor genoemde schip [K]. Na die datum heeft eiser gewerkt op het motortankschip [R]. Dit schip is eigendom van [S] BV te [T].

2.9

Voor het motortankschip [R] is op 21 juli 2006 aan [S] BV als eigenaar van dit schip een Rijnvaartverklaring afgegeven. Op deze verklaring is bij “Exploitant” niets ingevuld.

2.10

[P] heeft zich in 2005 niet gemeld als exploitant van het schip [R]. Wel is voor dit schip op 25 augustus 2006 een “certificat d’exploitant” afgegeven waarop [P] staat vermeld als exploitant.

2006

2.11

Eiser was van 1 januari 2006 tot en met 13 februari 2006 als kapitein in loondienst bij [P]. Eiser was van 14 februari 2006 tot en met 31 december 2006 als kapitein in loondienst bij [D] SA.

2.12

Eiser heeft in 2006 werkzaamheden verricht op het hiervoor genoemde motortankschip [K] van [O].

2007

2.13

Eiser was ook in 2007 als kapitein in loondienst bij [D] SA en heeft werkzaamheden verricht op het motortankschip [K] van [O].

E-104 en E-106 verklaringen

2.14

De Luxemburgse autoriteiten hebben aan eiser met dagtekening 11 mei 2004 een zogenoemde E-106 verklaring afgegeven. In deze verklaring is vermeld dat eiser met ingang van 1 februari 2004 in [L] is verzekerd tegen de kosten van ziekte en moederschap. Op 14 maart 2006 is door de Luxemburgse autoriteiten nogmaals een E-106 verklaring aan eiser afgegeven. In deze verklaring is vermeld dat eiser met ingang van 14 februari 2006 in [L] is verzekerd tegen de kosten van ziekte en moederschap.

2.15

Verder hebben de Luxemburgse autoriteiten aan eiser met dagtekening 6 november 2006 een E-104 verklaring afgegeven. In deze verklaring is vermeld dat eiser met ingang van 1 januari 2002 tot en met 31 januari 2004 geregistreerd is geweest voor ziekte en moederschap, uitkeringen bij overlijden, en tuberculose.

Aanslagregeling en bezwaar

2.16

Eiser heeft voor het jaar 2003 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.596 en daarbij verzocht om vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot € 25.388 en voor de periode dat eiser heeft gewerkt op het motortankschip [I] vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen verleend. Het premie-inkomen van eiser is vervolgens als volgt berekend:

125/360 x € 25.388 is afgerond € 8.815.

2.17

Eiser heeft voor het jaar 2004 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.756 en daarbij verzocht om vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het belastbaar inkomen uit werk en woning gehandhaafd en voor de periode dat eiser heeft gewerkt op het motortankschip [I] vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen verleend. Het premie-inkomen van eiser is vervolgens als volgt berekend:

330/360 x € 28.756 is afgerond € 26.359.

2.18

Eiser heeft voor het jaar 2005 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.392 en daarbij verzocht om vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen. Verweerder heeft die vrijstelling geweigerd en het belastbare inkomen uit werk en woning en het premie-inkomen vastgesteld op € 28.519.

2.19

Eiser heeft voor het jaar 2006 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.953 en daarbij verzocht om vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen. Verweerder heeft die vrijstelling geweigerd en het belastbare inkomen uit werk en woning en het premie-inkomen vastgesteld op € 30.631.

2.20

Eiser heeft voor het jaar 2007 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.623 en daarbij verzocht om vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen. Verweerder heeft die vrijstelling geweigerd en het belastbare inkomen uit werk en woning en het premie-inkomen vastgesteld op € 31.122.”

2.2.

Deze feiten zijn in hoger beroep niet betwist, zodat het Hof daarvan uitgaat. In aanvulling daarop stelt het Hof de volgende feiten vast.

2.3.

[D] SA (hierna: [D]) heeft ten behoeve van de [G] een bevrachtingsovereenkomst gesloten.

2.4.

[U], Inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, heeft bij brief van 21 februari 2013 verklaard:

“Voor het binnenvaarstschip [G] met EU-nummer: [0000000000] zijn de volgende certificaten ingevolge artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte afgegeven.

Verlopen certificaten:

CVOR 08-01-2002 - 09-05-2011

CVOR 05-10-2004 - 12-08-2009

(…)”

2.5.

[U], Inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport, heeft bij brief verklaard:

“Voor het binnenvaarstschip motortankschip [K], met EU-nummer: [00000001] zijn de volgende certificaten ingevolge artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte afgegeven.

Verlopen certificaten:

CVOR 17-05-2004 - 31-10-2013

CVOR 05-07-2004 - 31-10-2013

(…)”

2.6.

[V], senior adviseur/specialistisch medewerker van de Inspectie Leefomgeving en Transport, heeft bij brief van 13 april 2012 verklaard:

“Ik heb het verzoek om informatie te verstrekken over het mts. [R], scheepsnummer [0000002] (…) ontvangen.

Het mts. [R] is gecertificeerd voor de vaart op de Rijn en valt derhalve volledig onder de Herziene Rijnvaartacte. (…)

In de bijlage vindt u een uitdraai van het betreffende certificaat. hieruit blijkt dat het Mts. [R] in de door u genoemde periode van 2005 tot heden beschikt over het certificaat voor de vaart op de Rijn.”

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende premieplichtig is voor de volksverzekeringen. Het geschil spitst zich toe op de vraag tot welke onderneming de schepen ‘[G]’, ‘[K]’ en ‘[R]’ behoren en wie de bewijslast draagt van zijn in dat kader ingenomen stelling(en).

3.2.

Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het beroep bij de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing