Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499, 21/00253

Gerechtshof Amsterdam, 22-02-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499, 21/00253

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 februari 2022
Datum publicatie
24 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:499
Zaaknummer
21/00253

Inhoudsindicatie

Reikwijdte art. 7:4 (4) Awb en art. 40 (2) Wet WOZ juncto art. 6:17 Awb

Het Hof oordeelt dat art. 7:4 Awb niet de verplichting bevat tot toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de belanghebbende, maar een verplichting tot terinzagelegging. Gelezen in de context van het gehele artikel kan art. 7:4 (4) Awb alleen zo worden uitgelegd dat een belanghebbende die voorafgaand aan een hoorgesprek gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot inzage in zijn dossier, tegen vergoeding (een) afschrift(en) kan verkrijgen van (een of meer van) de ter inzage gelegde stukken. Indien sprake is van een gemachtigde, oordeelt het Hof dat art. 6:17 Awb hierin geen verandering brengt omdat art. 6:17 Awb niet een zelfstandige verplichting voor het bestuursorgaan bevat om in de bezwaarfase bepaalde stukken aan de gemachtigde toe te zenden.

Reikwijdte art. 40 (2) Wet WOZ

Daarnaast oordeelt het Hof dat onder de te verstrekken gegevens ex art. 40 (2) Wet WOZ moet worden verstaan: het taxatieverslag, opgesteld conform het modeltaxatieverslag als bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling. Indien zich in de bezwaarfase een gemachtigde heeft gesteld, dient aan hem op grond van artikel 6:17 Awb op zijn verzoek (evt. in digitale vorm) het taxatieverslag te worden verstrekt.

Uitspraak

kenmerk 21/00253

22 februari 2022

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, de heffingsambtenaar,

tegen de uitspraak van 5 februari 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/1599 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende

gemachtigde: G. Gieben (Previcus Vastgoed te Boxmeer)

en

de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 28 februari 2019 op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2019 vastgesteld op € 430.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2019 bekendgemaakt.

1.2.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2019 het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen voormelde uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 5 februari 2021 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep ongegrond;

-

veroordeelt [de heffingsambtenaar] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.068;

-

geeft [de heffingsambtenaar] opdracht het voor deze zaak geheven griffierecht van € 48 aan [belanghebbende] te vergoeden.”

1.4.

Het tegen de uitspraak van de rechtbank door de heffingsambtenaar ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 25 maart 2021. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2022. Met instemming van partijen zijn ter zitting gelijktijdig behandeld het hoger beroep van belanghebbende alsmede de hoger beroepen in de zaken met de kenmerken 21/00254, 21/00255, 21/00267, 21/00268, 21/00510, 21/00511, 21/00512 en 21/00513. Al hetgeen in één van deze zaken is overgelegd of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn overgelegd of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Bij brief van 4 april 2019 heeft de gemachtigde namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1 vermelde beschikking en aanslag. In het bezwaarschrift heeft de gemachtigde onder meer het volgende geschreven:

“Op basis van de bij ons bekende administratieve gegevens kan de WOZ-waarde voor [de woning] niet hoger zijn dan € 344.000,00.

Deze lagere WOZ-waarde is gebaseerd op de door de opdrachtgever aan mij verstrekte gegevens en een quick-scan van de WOZ-waarde door een taxateur. (…) Om de WOZ-waarde en de opgelegde aanslag nader te controleren verzoek ik u ons uiterlijk binnen twee weken het taxatieverslag toe te sturen via [e-mailadres]. Als de aanslag/beschikking toch op de juiste wijze blijkt te zijn opgelegd, zullen wij het bezwaarschrift intrekken.”

2.2.

De heffingsambtenaar heeft aan het onder 2.1 vermelde verzoek tot (digitale) toezending van het taxatieverslag voldaan.

2.3.

Bij brief met dagtekening 3 juli 2019 heeft de gemachtigde een aanvulling op het bezwaarschrift aan de heffingsambtenaar toegezonden. Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:

“De(…) WOZ-waarde is te hoog vastgesteld. Hieronder zal ik puntsgewijs toelichten waarom.

(…) Ik verzoek u de vastgestelde WOZ waarde te heroverwegen en opnieuw vast te stellen op € 344.000,00. (…) Graag willen wij gehoord worden zoals bepaald in de Algemene Wet Bestuursrecht. (…)

Ik verzoek u bij niet volledig tegemoetkoming aan het bezwaar de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, op basis van recente uitspraken (…) tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te overleggen.

Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van [de woning] en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.

Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de onderdeelwaardes voor de objectonderdelen welke meegenomen zijn in de taxatie van het onderhavige object alsmede de onderdeelwaardes van de bijgebouwen van de gehanteerde referentiepanden te verstrekken.”

2.4.

Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft de gemachtigde namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“De grondstaffel hebben we gezien, het gaat dus alleen om de KOUDV-factoren en de liggingsfactoren.”

2.5.

De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting in hoger beroep een pleitnota overgelegd en voorgedragen. In deze pleitnota heeft de heffingsambtenaar onder meer het volgende aangevoerd:

“Als een belanghebbende of gemachtigde voor de hoorzitting in de bezwaarfase wijst op een schending van artikel 40 Wet WOZ en de heffingsambtenaar heeft daarop nog niet gereageerd, dan mag van gemachtigde worden verwacht, dat hij hier in de hoorzitting opnieuw op wijst. (…) Als eerder wel, maar op de hoorzitting niet opnieuw wordt aangevoerd, dat er informatie mist, dan mag worden aangenomen dat die stukken kennelijk niet meer nodig zijn. Als in een beroepsfase alsnog wordt gewezen op de schending van artikel 40 Wet WOZ of artikel 7:4 Awb dan is dit in strijd met een goede procesorde.”

2.6.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde namens belanghebbende onder meer het volgende verklaard:

“Het is inderdaad zo dat het taxatieverslag en de taxatiekaart verschillende begrippen zijn. In ons pro-forma bezwaarschrift hebben wij om het taxatieverslag gevraagd. Daarmee wordt, zoals ook de heffingsambtenaar heeft toegelicht, het taxatieverslag bedoeld dat volgens de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken is opgesteld, conform het model van de Waarderingskamer. In ons aanvullend bezwaarschrift hebben wij verzocht om de taxatiekaart, en daarmee wordt iets anders bedoeld: dan gaat het om aanvullende gegevens die niet in het taxatieverslag staan. Als die aanvullende gegevens worden verstrekt, worden zij opgenomen in een document, al dan niet digitaal, dat de taxatiekaart wordt genoemd. (…) Het klopt dat wij in alle zaken die vandaag worden behandeld, in de bezwaarfase het taxatieverslag toegezonden hebben gekregen met daarin de gegevens die voldoen aan het model van de Waarderingskamer. Vervolgens hebben wij een aanvullend bezwaarschrift opgesteld, omdat bepaalde gegevens ontbraken in het taxatieverslag. Daarom hebben wij verzocht om de taxatiekaart met daarin vermeld alle aanvullende gegevens. Die gegevens liggen aan de waardering ten grondslag en dienen daarom op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ eveneens op verzoek te worden toegestuurd.”

3 Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar in de bezwaarfase mocht volstaan met het ter inzage leggen van de door de gemachtigde – in aanvulling op het taxatieverslag – gevraagde gegevens, dan wel (afschriften van) deze gegevens aan de gemachtigde had moeten toezenden. Indien de heffingsambtenaar niet met terinzagelegging had mogen volstaan, is in geschil of de rechtbank de heffingsambtenaar terecht heeft veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing