Home

Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3807, 20/00758

Gerechtshof Amsterdam, 07-12-2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3807, 20/00758

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
7 december 2021
Datum publicatie
15 december 2021
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:3807
Formele relaties
Zaaknummer
20/00758

Inhoudsindicatie

Wet waardering onroerende zaken; WOZ-waarde woning niet te hoog; bevestiging uitspraak rechtbank.

Uitspraak

Kenmerk 20/00758

7 december 2021

uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

tegen de uitspraak van 16 november 2020 in de zaak met kenmerk HAA 19/4882 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Waterland, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 31 januari 2019 de waarde van de onroerende zaak [A-straat] [1] te [A] (hierna: het object) voor het jaar 2019 en naar de waardepeildatum 1 januari 2018 vastgesteld op € 1.111.000. In hetzelfde document heeft de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelasting 2019 bekendgemaakt.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft – na daartegen gemaakt bezwaar – bij uitspraak van 22 augustus 2019 de vastgestelde waarde en de daarop gebaseerde aanslag gehandhaafd.

1.3.

De rechtbank heeft bij uitspraak van 16 november 2020 het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft op 14 december 2020 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep bij het Hof ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Bij brief van 2 juni 2021 heeft belanghebbende een nader stuk ingediend. Een afschrift hiervan is aan de wederpartij verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van het object. Het betreft een vrijstaand object met inpandige garage. De inhoud van het object is ongeveer 1.158 m3. De oppervlakte van het perceel is 8.330 m2, waarvan 1.500 m2 door de heffingsambtenaar is aangeduid als ‘grond bij eengezinswoning’ en 6.830 m2 als ‘extra grond’.

2.2.

Ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde heeft de heffingsambtenaar een ‘taxatie-matrix woningen’ overgelegd. Daarin wordt verwezen naar de (verkoop)gegevens van drie woningen. Te weten: [vergelijkingsobject 1] te [B] (inhoud 710 m3, grond bij eengezinswoning 910 m2, extra grond 1.540 m2) , [vergelijkingsobject 2] te [C] (inhoud 767 m3, grond bij eengezinswoning 2.000 m2, extra grond 4.395 m2) en de [vergelijkingsobject 3] te [D] (inhoud 1.018 m3, grond bij eengezinswoning 1.576 m2, extra grond 1.700 m2). Deze onroerende zaken zijn verkocht op respectievelijk 12 november 2018, 3 september 2018 en 30 oktober 2017 voor achtereenvolgens € 1.000.000, € 1.125.000 en € 1.300.000.

3 Geschil in hoger beroep

3.1.

Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of de waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2018 te hoog is vastgesteld.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen daaraan door belanghebbende ter zitting is toegevoegd wordt verwezen naar het van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal dat aan deze uitspraak is gehecht.

4 Beoordeling van het geschil

5 Kosten

6 Beslissing