Home

Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3729, 200.263.903/01

Gerechtshof Amsterdam, 30-09-2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:3729, 200.263.903/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
30 september 2019
Datum publicatie
18 oktober 2019
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2019:3729
Zaaknummer
200.263.903/01

Inhoudsindicatie

Bekrachtiging machtiging uithuisplaatsing.

Uitspraak

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.263.903/01

zaaknummer rechtbank: C13/664856 / JE RK 19-352

beschikking van de meervoudige kamer van 30 september 2019 inzake

[de moeder] ,

wonende te [woonplaats] ,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat: mr. M.A. van de Weerd te 's-Gravenhage,

en

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam,

gevestigd te Amsterdam,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de GI.

Als overige belanghebbende is aangemerkt:

- de minderjarige [dochter] (hierna te noemen: [de minderjarige] ).

In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:

de Raad voor de Kinderbescherming,

locatie Amsterdam,

hierna te noemen: de raad.

1 Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 7 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1

De moeder is op 6 augustus 2019 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 7 mei 2019.

2.2

De GI heeft op 16 september 2019 een verweerschrift ingediend.

2.3

Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:

- een brief van de zijde van de moeder van 26 augustus 2019 met bijlagen, ingekomen op 27 augustus 2019.

2.4

De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;

- de vader;

- de heer [X] en mevrouw [Y] , de pleegouders van [de minderjarige] (hierna: de pleegouders);

- mevrouw [A] , de grootmoeder (mz);

- de heer [B] , de grootvader (vz);

- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

2.5

Na een schorsing van de zitting, is door het hof mondeling uitspraak gedaan. Hieronder volgt een schriftelijke weergave van deze uitspraak.

3 De feiten

3.1

Uit de verbroken relatie van de moeder en de vader (hierna tezamen ook: de ouders) is [de minderjarige] geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.

3.2

De moeder is tevens de moeder van [kind] (hierna te noemen: [kind] ), geboren [in] 2014. [kind] woont bij de ouders van haar vader en het gezag van de moeder over [kind] is in juli 2018 beëindigd.

3.3

Bij beschikking van de kinderrechter van 17 oktober 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, te weten tot 17 oktober 2019.

3.4

[de minderjarige] is op 8 mei 2019 in een pleeggezin geplaatst. Sinds 22 augustus 2019 woont zij bij de huidige pleegouders, te weten de broer en schoonzus van de moeder.

4 De omvang van het geschil

5 De motivering van de beslissing

6 De beslissing