Home

Gerechtshof Amsterdam, 20-06-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2060, 23-000145-18

Gerechtshof Amsterdam, 20-06-2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2060, 23-000145-18

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
20 juni 2018
Datum publicatie
26 juni 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2018:2060
Zaaknummer
23-000145-18

Inhoudsindicatie

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof een aanvullende bewijsoverweging in zaak A en een aanvullende motivering voor de ISD-maatregel geeft.

Uitspraak

afdeling strafrecht

parketnummer: 23-000145-18

datum uitspraak: 20 juni 2018

TEGENSPRAAK (raadsman gemachtigd)

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 december 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers

15-263056-16 (zaak A) en 15-800356-17 (zaak B) tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,

zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,

thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol HvB te Badhoevedorp.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof een aanvullende bewijsoverweging in zaak A en een aanvullende motivering voor de

ISD-maatregel geeft.

Aanvullende bewijsoverweging in zaak A

De raadsman heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde. De verdachte ontkent betrokkenheid bij de diefstal met geweld op 2 september 2013 en stelt derhalve niet de persoon te zijn die op de camerabeelden voorkomt. Volgens de raadsman zijn de zich in het dossier bevindende beelden en stills niet voldoende duidelijk en helder om tot een gezichtsherkenning te komen. Er zijn geen gezichtskenmerken te zien die een herkenning mogelijk zouden maken en de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten zijn te algemeen beschreven, aldus de raadsman.

Het hof overweegt dat de verbalisanten blijkens de door hen opgemaakte processen-verbaal ‘Herkenning persoon door opsporingsambtenaar’ naar bewegende beelden hebben gekeken. Het is derhalve onjuist dat de verbalisanten de herkenningen aan de hand van de zich in het dossier bevindende stills hebben gedaan. Het hof heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan de herkenning van de verdachte door de verbalisanten, die allen de verdachte ambtshalve kennen en relateren waaraan zij hem herkennen en dat zij de verdachte onmiddellijk en zonder twijfel herkennen op de hen getoonde beelden. Daarbij acht het hof mede van belang dat één van de verbalisanten de verdachte niet alleen heeft herkend aan zijn uiterlijke kenmerken, maar ook aan zijn manier van bewegen. Het verweer wordt derhalve verworpen.

Aanvullende motivering voor de oplegging van de ISD-maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep geheel zal bevestigen en derhalve de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar op zal leggen.

De raadsman heeft aangevoerd dat oplegging van de ISD-maatregel niet passend is en heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van het hof Amsterdam van 30 januari 2018 in de zaak van de verdachte. In dat arrest heeft het hof overwogen dat er onvoldoende informatie beschikbaar was omtrent de specifieke situatie waarin de verdachte als ongewenst vreemdeling verkeerde en hoe de ISD-maatregel zou kunnen worden ingezet ten behoeve van resocialisatie in het land van herkomst. Het hof achtte zich op dat punt dan ook onvoldoende voorgelicht en is om die reden niet tot oplegging van de ISD-maatregel overgegaan. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sinds voornoemd arrest geen aanvullende informatie beschikbaar is, zodat de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd.

Het hof stelt vast dat zich weldegelijk aanvullende informatie in het dossier bevindt. Uit de e-mail van [naam 1], Regievoerder Toezicht en Maatregelen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, Dienst Terugkeer en Vertrek, van 9 april 2018 aan het ressortsparket blijkt dat de verdachte niet wil meewerken aan zijn terugkeer naar Marokko. Het hof concludeert daaruit dat de verdachte feitelijk niet uitzetbaar is. Voormelde e-mail is door het ressortsparket doorgestuurd naar de reclassering. In haar e-mail van 19 april 2018 schrijft [naam 2], reclasseringswerker GGZ reclassering Palier Noord Holland, dat de reclassering in het rapport van 7 december 2017 heeft geadviseerd om de ISD-maatregel op te leggen en dat dat standpunt ongewijzigd blijft.

Het hof stelt voorts vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Bewezen is verklaard dat de verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 28 mei 2018 blijkt dat de verdachte gedurende vijf jaren voorafgaand aan 2 september 2013 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de onderhavige bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de reclasseringsrapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan.

Verder eist de veiligheid van personen en goederen het opleggen van deze maatregel. Blijkens de justitiële documentatie is de verdachte de afgelopen jaren veelvuldig onherroepelijk veroordeeld door de strafrechter wegens het plegen van overlast gevende feiten. In de onderhavige zaak heeft de verdachte zich wederom schuldig gemaakt aan een dergelijke feiten. Eerdere gevangenisstraffen hebben niet geholpen de verdachte hiervan te weerhouden en de reclassering schat het recidiverisico in als hoog.

Dat er tijdens de looptijd van de ISD-maatregel wellicht ook getracht zal worden de verdachte uit te zetten naar Marokko en dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat terugkeer niet mogelijk zal blijken te zijn, gelet op de moeizame relatie met Marokko, doet aan de wenselijkheid van oplegging van de ISD-maatregel niet af. De ISD-maatregel strekt immers volgens de bewoordingen van het tweede lid van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht zowel tot beveiliging van de maatschappij als tot beëindiging van de recidive door de verdachte. Gezien het hoge recidiverisico ziet het hof geen andere mogelijkheid om de maatschappij tegen het plegen van strafbare feiten door de verdachte te beschermen dan door het opleggen aan de verdachte van een ISD-maatregel.

BESLISSING

Het hof:

Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. Ruige, mr. S. Clement en mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, in tegenwoordigheid van mr. A.F. van der Heide, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 juni 2018.

mr. S. Clement en mr. A.M. Ruige zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.