Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4064, 200.216.597/01

Gerechtshof Amsterdam, 03-10-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4064, 200.216.597/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 oktober 2017
Datum publicatie
20 februari 2018
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2017:4064
Zaaknummer
200.216.597/01

Inhoudsindicatie

Huurovereenkomst woonruimte. Kort geding. Executiegeschil. Ontruiming. Beschermingsbewind.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.216.597/01 SKG

zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 5882157 \ KG EXPL 17-46

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 oktober 2017

inzake

WONINGSTICHTING DEN HELDER,

gevestigd te Den Helder,

appellante,

advocaat: mr. J. de Beurs te Den Helder,

tegen

R.P.F. VAN MAAS, h.o.d.n. RVM-Bewindvoering, gevestigd te Heerhugowaard, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van

[X] en

[Y] ,

beiden wonend te [woonplaats] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. K.G.O. Afriyieh te Alkmaar.

1 Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Woningstichting, Van Maas en [X] c.s. genoemd.

Woningstichting is bij dagvaarding van 19 mei 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 2 mei 2017, in kort geding gewezen tussen [X] c.s. als eisers en Woningstichting als gedaagde. De dagvaarding bevat een verzoek tot behandeling van de zaak als spoedappel. Dat verzoek is toegewezen. Voorts bevat de dagvaarding de grieven en producties.

Aan [X] c.s. is verval verleend van het recht een memorie van antwoord te nemen.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 31 augustus 2017 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.

Beide partijen hebben nog producties in het geding gebracht. Zoals ter zitting met partijen besproken heeft mr. Afriyieh bij (fax)brief van 1 september 2017 aan het hof en Woningstichting een schriftelijke verklaring van Van Maas doen toekomen.

Ten slotte is arrest gevraagd.

Woningstichting heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [X] c.s. alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [X] c.s. tot terugbetaling van al hetgeen Woningstichting uit hoofde van het bestreden vonnis heeft voldaan, te vermeerderen met rente, met beslissing over de proceskosten.

[X] c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.

2 Feiten

2.1.

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 2.1 en 2.2 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil, dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt en komen neer op het volgende.

2.2.

[X] c.s. huurden de woning [adres] van Woningstichting. Bij op tegenspraak gewezen (bodem)vonnis van 22 maart 2017 is – onder meer – de huurovereenkomst ontbonden en zijn [X] c.s. veroordeeld tot ontruiming van de woning, een en ander omdat [X] c.s. niet hadden voldaan aan hun betalingsverplichtingen. Het bodemvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Woningstichting heeft de ontruiming van de woning laten aanzeggen tegen 19 april 2017.

3 Beoordeling

3.1.

[X] c.s. hebben daarop in de eerste aanleg van de onderhavige procedure gevorderd dat de aangezegde ontruiming wordt opgeschort tot twee maanden nadat het gerechtshof een arrest in hoger beroep heeft gewezen en bij dat arrest het bodemvonnis wordt bekrachtigd.

3.2.

De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, met veroordeling van Woningstichting tot betaling van de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Woningstichting met haar grieven op. Deze grieven komen in essentie erop neer dat de kantonrechter de maatstaf voor schorsing van executie onjuist heeft toegepast en zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

3.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat [X] c.s. binnen de appeltermijn een dagvaarding in hoger beroep hebben uitgebracht tegen het bodemvonnis.

3.4.

Tijdens het pleidooi op 31 augustus 2017 is gebleken dat de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan [X] , respectievelijk [Y] , onder bewind heeft gesteld bij afzonderlijke beschikkingen van 16 augustus 2017 en dat Van Maas bij die beschikkingen tot bewindvoerder is benoemd.

3.5.

In een schriftelijke verklaring van 31 augustus 2017 heeft Van Maas verklaard dat hij als bewindvoerder vóór het pleidooi van (het hof leest:) 31 augustus 2017 op de hoogte is gesteld van het spoedappel in deze zaak en heeft ingestemd met het voeren van de procedure (verweer) door [X] c.s., bijgestaan door hun advocaat, mr. Afriyieh. Aldus wordt de bewindvoerder geacht in rechte te zijn verschenen om de procedure als formele procespartij over te nemen.

3.6.

Bij de beoordeling van de vraag of voldoende grond bestaat tot schorsing van de executie van het bodemvonnis neemt het hof als uitgangspunt dat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis, waartegen beroep is ingesteld, slechts plaats is indien tenuitvoerlegging misbruik van executiebevoegdheid oplevert. Een dergelijk misbruik zal onder meer aan de orde kunnen zijn indien de executant, mede gelet op de – voor hem kenbare – belangen van de veroordeelde die door de tenuitvoerlegging worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Hiervan kan met name sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag of indien na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het vonnis klaarblijkelijk een noodtoestand doet ontstaan voor degene te wiens laste het vonnis ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij behoort de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.

3.7.

Tussen partijen is niet in geschil dat het bodemvonnis niet op een juridische of feitelijke misslag berust. Aan de orde is daarom de vraag of na het bodemvonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie daarvan klaarblijkelijk een noodtoestand doet ontstaan voor [X] c.s.

3.8.

[X] c.s. hebben gewezen op het bepaalde in artikel 23 van het Huurreglement van Woningstichting, welke bepaling volgens hen niet zodanig is geformuleerd dat directe ontruiming bij huurachterstand van drie maanden of meer als uitgangspunt geldt. De kantonrechter heeft, aldus [X] c.s., terecht acht geslagen op deze ‘vaste gedragslijn’ van Woningstichting als sociale verhuurster, welke gedragslijn in de bodemzaak niet aan de orde is gekomen omdat [X] c.s. in die procedure in persoon, zonder advocaat, zijn verschenen. Het gaat hierbij om een belangrijk feit dat in het kader van een executiegeschil in aanmerking dient te worden genomen. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat [X] c.s. na het wijzen van het bodemvonnis (vlak voor de beoogde executiedatum) de openstaande vordering, inclusief kosten, hebben voldaan. Ook de lichamelijke en geestelijke beperkingen van [X] zijn pas na afloop van de bodemprocedure ter sprake gekomen. Het is een feit van algemene bekendheid dat een lichamelijk beperkte persoon, zoals [X] , logischerwijs een aangepaste woning nodig heeft. [X] is al lange tijd bezig bij de Wmo-afdeling van de gemeente Den Helder een voorziening daarvoor te krijgen. Bij ontruiming zullen [X] c.s. geen aangepaste woning kunnen verkrijgen, waardoor zeker een noodtoestand zal ontstaan. De kantonrechter heeft voorts terecht de late betaling van de huur over de maand (het hof leest:) april 2017 als vergissing van [X] c.s. aangemerkt, zodat dit niet aan schorsing van executie in de weg staat. Nu [X] c.s. een bewindvoerder hebben die het financieel beheer voert en [X] c.s. langzamerhand het leven op de rails proberen te krijgen, zal dakloos worden niet wenselijk zijn, aldus nog steeds [X] c.s.

3.9.

Aan de stellingen van [X] c.s. kan niet worden ontleend dat na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten meebrengen dat de executie van het bodemvonnis klaarblijkelijk een noodtoestand voor hen doet ontstaan. Het moet hierbij immers gaan om nieuwe feiten, die niet aan de orde konden worden gebracht in de bodemprocedure omdat zij toen nog niet waren voorgevallen of aan het licht gekomen, en die, indien wel bekend, tot een andere beoordeling van de (bodem)zaak zouden hebben geleid. De door [X] c.s., onder verwijzing naar het Huurreglement van Woningstichting, gestelde vaste gedragslijn is – wat daarvan verder ook zij – geen nieuw feit. In de optiek van [X] c.s. bestond deze gedragslijn immers al ten tijde van het voeren van de bodemprocedure. Dat wordt niet anders indien [X] c.s. deze stelling ten overstaan van de bodemrechter niet naar voren hebben gebracht. De lichamelijke en geestelijke beperkingen van [X] bestonden ook al voor en tijdens de bodemprocedure. De betaling van het bedrag, met kosten, waartoe [X] c.s. bij het bodemvonnis zijn veroordeeld en de benoeming van de bewindvoerder zijn wel feiten die na het bodemvonnis zijn voorgevallen, maar geen feiten die meebrengen dat de executie klaarblijkelijk een noodtoestand doet ontstaan. Al bij al hebben [X] c.s. noch in eerste aanleg noch in hoger beroep feiten naar voren gebracht die aanleiding kunnen geven tot schorsing van de executie van het bodemvonnis. Dat betekent dat de kantonrechter daartoe ten onrechte is overgegaan en dat de grieven slagen.

3.10.

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de vordering van [X] c.s. zal alsnog worden afgewezen. Van Maas in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [X] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

4 Beslissing