Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:637, 200.165.678/01

Gerechtshof Amsterdam, 23-02-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:637, 200.165.678/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 februari 2016
Datum publicatie
18 april 2016
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:637
Zaaknummer
200.165.678/01

Inhoudsindicatie

Gepretendeerde geldlening (in delen). Geen betaalbewijzen, wel een getekend stuk waarvan de handtekening wordt betwist en een telefoontranscript. Deskundigenrapport: handtekening is “waarschijnlijk” van betrokkene. Hof acht vooralsnog bewezen dat lening is verstrekt. Tegenbewijs. Voor deel staat lening al wel vast en kan stelling worden bewezen dat dit deel al is terugbetaald.Zie ECLI:NL:GHAMS:2015:845.

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.165.678/01

zaak/rolnummer rechtbank Amsterdam: 603105/CV EXPL 13-3379

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 februari 2016 (bij vervroeging)

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats 1] ,

appellant,

advocaat: mr. A.A. Bouwman te Amsterdam,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats 2] ,

geïntimeerde,

advocaat: mr. W. Searle te Hoorn.

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1 Het verloop van het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 18 februari 2015 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 18 december 2014, gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.

Daarop heeft het hof op 10 maart 2015 een tussenarrest gewezen, waarin een comparitie van partijen is gelast teneinde te bezien of een schikking tot de mogelijkheden behoorde. Die comparitie heeft op 1 juni 2015 plaatsgevonden. Ter gelegenheid daarvan heeft [appellant] een aantal producties in het geding gebracht. Een schikking is ter comparitie niet tot stand gekomen.

Partijen hebben vervolgens de volgende stukken overgelegd:

-

memorie van grieven;

-

memorie van antwoord.

Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof op 20 januari 2016 nader doen toelichten, [appellant] door zijn hiervoor genoemde advocaat, [geïntimeerde] door mr. M.P.J. Appelman, advocaat te Purmerend. Mr. Bouwman gaf zijn toelichting aan de hand van pleitnotities, die aan het hof zijn overgelegd.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis (hierna: het vonnis) zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, de vordering van [geïntimeerde] zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling aan [appellant] van hetgeen deze op grond van het vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met - zo begrijpt het hof - veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

2 De beoordeling

2.1

Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende.

(i) Partijen waren collega’s van elkaar. [geïntimeerde] stelt dat hij in de loop van 2012 in totaal € 17.000,- aan [appellant] heeft geleend. Ten blijke daarvan heeft [geïntimeerde] een door hem opgestelde, op 26 september 2012 gedateerde, verklaring overgelegd, die - aldus [geïntimeerde] - die dag door [appellant] is ondertekend. Die verklaring luidt als volgt:

“ik hr [appellant] verklaar hierbij geleend te hebben van mijn colegea hr. [geïntimeerde] de somma van 17.000 (zeventienduizend Euro) en zal Dat zo spoedig mogelijk terugbetalen. Getekend (onleesbare handtekening; hof). [appellant] betwist deze verklaring ondertekend te hebben en betwist ook (in totaal) € 17.000,- van [geïntimeerde] geleend te hebben. Wel heeft [appellant] (na overlegging door [geïntimeerde] van een bewijsstuk dienaangaande) gesteld een bedrag van € 2.500,- aan [geïntimeerde] gegeven te hebben teneinde deze in staat te stellen dat bedrag op zijn ( [appellant] ) creditcardrekening te storten. Vaststaat dat [geïntimeerde] op 17 mei 2012 een bedrag van € 2.500,- op de creditcardrekening van [appellant] heeft gestort. [geïntimeerde] betwist genoemd bedrag van [appellant] gekregen te hebben.

(ii) De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 14 november 2013 een deskundige benoemd ter beantwoording van de volgende (hoofd)vraag: met welke mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de handtekening op de verklaring van 26 september 2012 van [appellant] afkomstig is en door hem is geplaatst?

(iii) Na deskundigenbericht en reacties van partijen daarop heeft de rechtbank bij het vonnis de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. De grieven richten zich tegen die toewijzing en de gronden waarop de rechtbank daartoe is gekomen.

2.2

Het hof oordeelt als volgt.

2.3

De deskundige schrijft aan het slot van zijn (uitvoerige) rapport (p. 13, onderaan):

“De betwiste handtekening toont geen onregelmatigheden in de lijnvoering die typisch zijn voor een langzaam uitgevoerde nabootsingsstrategie. De handtekening is vlot en zeker uitgevoerd en toont afwijkingen in de vormgeving van het eerste element en de slotlijn die naar hun aard te oordelen niet als a-typisch voor de ondertekeningswijze van de heer [appellant] kunnen worden aangemerkt.

Samenvattend kan daarom worden vastgesteld dat de bevindingen de echtheidshypothese sterker ondersteunen dan de nabootsingshypothese en aangenomen mag worden dat de betwiste handtekening door de heer [appellant] is vervaardigd”,

waarna de conclusie volgt (p. 14):

“De betwiste handtekening op de verklaring, gedateerd 26 september 2012 is waarschijnlijk door de heer [appellant] op de verklaring geplaatst.”

In Bijlage B van het rapport valt te lezen dat doorgaans gebruik wordt gemaakt van vijf gradaties - non liquet (geen onderscheid mogelijk), waarschijnlijk, met hoge waarschijnlijkheid, met zeer hoge waarschijnlijkheid en met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid - waarbij de aantekening wordt gemaakt dat de gradaties niet gelijk zijn verdeeld: de grootste afstand bestaat tussen “non liquet” en “waarschijnlijk”.

In het rapport valt (p.4/5) te lezen dat [appellant] de deskundige heeft meegedeeld dat hij niet beschikte over originele “onbevangen” handtekeningen (handtekeningen buiten de context van deze zaak), hetgeen, aldus de deskundige, een beperking voor het onderzoek heeft gevormd.

2.4

[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een transcript van een telefoongesprek overgelegd dat hij stelt op 2 februari 2013 om 13.29 uur met de echtgenote van [appellant] gevoerd te hebben. In dat transcript valt onder meer het volgende te lezen ( [geïntimeerde] is [geïntimeerde] en [echtgenote appellant] is de echtgenote van [appellant] ):

“ [geïntimeerde] : weet je nog niks van geld?

[echtgenote appellant] : welke geld?

[geïntimeerde] : ja ja mijn geld

[echtgenote appellant] : ja is eheheh nog niet is niks gedaan

[geïntimeerde] : je weet niks nog hè?

[echtgenote appellant] : nee nog niet eh nog niet klaar”

en:

“ [geïntimeerde] : ja ja maar gaat lang duren zo hè?

[echtgenote appellant] : ja

[geïntimeerde] : oké maar ik moet ook geld hebben natuurlijk

[echtgenote appellant] : ja ja moet wachten

Uit deze passages valt op te maken dat [geïntimeerde] wachtte op betaling van de zijde van [appellant] /diens echtgenote van enig bedrag en uit de passages valt niet op te maken dat de echtgenote van [appellant] betwist dat [geïntimeerde] enig bedrag toekomt. In het dossier heeft het hof geen reactie van [appellant] aangetroffen op bedoeld transcript.

2.5

[geïntimeerde] stelt in totaal € 17.000,- aan [appellant] geleend te hebben. Waar vaststaat dat [geïntimeerde] op 17 mei 2012 een bedrag van € 2.500,- op de creditcardrekening van [appellant] heeft gestort en [appellant] heeft erkend dat bedrag aan [geïntimeerde] verschuldigd te zijn, behoeft [geïntimeerde] geen bewijs te leveren van de door hem gestelde lening voor zover het dat bedrag van € 2.500,- betreft. Met betrekking tot die € 2.500,- heeft [appellant] gesteld, onder overlegging van een verklaring van een zekere [X] , dat hij [geïntimeerde] dat bedrag heeft gegeven. [geïntimeerde] heeft een dergelijke betaling betwist. [appellant] draagt de bewijslast van dit bevrijdende verweer. Hij zal in de gelegenheid worden gesteld de betaling van die € 2.500,- aan [geïntimeerde] te bewijzen.

2.6

De bewijslast ten aanzien van het restant van de gestelde lening, derhalve een bedrag van in totaal € 14.500,-, rust op [geïntimeerde] . Anders dan de rechtbank is het hof niet van oordeel dat dit bewijs reeds met het deskundigenbericht is geleverd. De deskundige heeft de mate van waarschijnlijkheid dat de handtekening op de verklaring van 26 september 2012 van [appellant] afkomstig is ingedeeld in categorie 2 van 5 (waarbij categorie 5 de hoogste mate van waarschijnlijkheid aanduidt). Het gegeven dat de afstand tussen categorie 1 en 2 groter is dan die tussen de overige categorieën brengt het hof niet tot een ander oordeel. Daar komt bij dat de deskundige geen uitspraak heeft kunnen doen over de vraag of de handtekening onder het bovenschrift is gezet of dat dit bovenschrift eerst later is aangebracht (dat [appellant] zich door [geïntimeerde] heeft laten verleiden een handtekening op een blanco papiertje te zetten is overigens niet erg aannemelijk, terwijl hetzelfde geldt voor de optie dat [geïntimeerde] zo’n papiertje met handtekening van [appellant] ergens heeft aangetroffen). Het onder 2.3 en 2.4 weergegeven materiaal is echter wel voldoende om voorshands bewezen te achten dat [appellant] bedoeld restant van € 14.500,- van [geïntimeerde] heeft geleend. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen tegenbewijs ter zake te leveren.

2.7

Mocht na bewijslevering bewezen worden geacht dat [appellant] [geïntimeerde] € 17.000,- (of € 14.500,-) schuldig is, dan is niet van belang de stelling van [appellant] dat de ondertekening van meerbedoelde verklaring op een wilsgebrek berust: of [appellant] de verklaring al dan niet overeenkomstig zijn wil heeft getekend doet er dan immers niet toe. Voor zover [appellant] met die stelling ook bedoeld mocht hebben dat hoe dan ook geen betekenis kan worden gehecht aan de verklaring van 26 september 2012 wordt hij daarin door het hof - zo valt ook uit het vorenstaande af te leiden - niet gevolgd. [appellant] baseert zijn desbetreffende stelling met name op de brief van Centrum’45 van 11 mei 2015. De in die brief beantwoorde vraag (“Is aannemelijk dat cliënt op grond van zijn medische situatie als gevolg van onder meer het ongeval in het jaar 2012 zo in de war was dat hij brieven, verklaringen e.d. tekende zonder de inhoud ervan te controleren of zonder van de inhoud van die stukken op de hoogte te zijn?”) is te algemeen gesteld om aan het in de brief daarop gegeven antwoord (dat overigens het element ”in beginsel” bevat, hetgeen een beperking inhoudt) enige conclusie te verbinden, laat staan de door [appellant] gewenste. Zo blijkt uit de brief niet dat Centrum ’45 voor de beantwoording van de voorgelegde vraag de beschikking had over de (uiterst korte en niet moeilijk te bevatten) verklaring waar het in deze procedure omgaat. Grief 4 (die op deze materie ziet) behoeft dan ook verder geen bespreking. Zij faalt.

2.8

De verdere behandeling van de grieven 1 tot en met 3 en grief 5 wordt aangehouden tot na bewijslevering.

3 Beslissing

Het hof:

laat [appellant] toe te bewijzen dat hij [geïntimeerde] op of omstreeks 17 mei 2012 een bedrag van € 2.500,- ter hand heeft gesteld;

laat [appellant] toe tot het tegenbewijs van het voorshands bewezen geachte feit dat hij, [appellant] , € 14.500,- van [geïntimeerde] heeft geleend;

bepaalt, indien [appellant] getuigen wil doen horen, dat die verhoren zullen plaatsvinden ten overstaan van mr. M.A. Goslings, die daartoe hierbij tot raadsheer-commissaris wordt benoemd;

bepaalt dat de advocaat van [appellant] op de rol van 15 maart 2016 dient zorg te dragen voor opgave van verhinderingen van alle betrokkenen in de maanden april en mei 2016;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Goslings, R.J.M. Smit en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2016.