Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2381, 200.145.481/01

Gerechtshof Amsterdam, 21-06-2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:2381, 200.145.481/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 juni 2016
Datum publicatie
31 oktober 2016
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2016:2381
Zaaknummer
200.145.481/01

Inhoudsindicatie

Vervolg van tussenarrest 30 juni 2015 Bewijs niet geleverd. Bekrachtiging van afwijzing vordering tegen borg. Zie ECLI:NL:GHAMS:2015:2712.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.145.481/01

zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/14/144227 / HA ZA 13-62

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juni 2016

inzake

ABN AMRO BANK N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

appellante,

advocaat: mr. D.K. Greveling te Hilversum,

tegen

1 [geïntimeerde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,

2. [geïntimeerde sub 2],

wonende te [woonplaats 2] ,

geïntimeerden,

advocaat: mr. K.A. Cerutti te Hoorn.

1 Verder verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna ABN AMRO, [geïntimeerde sub 1] (geïntimeerde sub 1) en [geïntimeerde sub 2] (geïntimeerde sub 2) genoemd.

Op 30 juni 2015 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest uitgesproken. Voor het verloop van het geding tot dan toe wordt verwezen naar het tussenarrest.

Vervolgens zijn aan de zijde van ABN AMRO op 15 september 2015 twee getuigen gehoord. Op 8 december 2015 zijn aan de zijde van [geïntimeerde sub 2] twee getuigen in contra-enquête gehoord. Van de getuigenverhoren zijn processen-verbaal opgemaakt die zich bij de stukken bevinden. Partijen hebben afgezien van het nemen van memories na enquête.

Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2 De verdere beoordeling

2.1

Het hof blijft bij en bouwt hierna voort op hetgeen in het derde tussenarrest is overwogen en beslist.

2.2

In het tussenarrest onder 3.9 heeft het hof overwogen dat ABN AMRO gehouden was [geïntimeerde sub 2] voor te lichten over de risico’s die aan de ondertekening van de bij de kredietovereenkomst behorende verklaring waren verbonden. Nu ABN AMRO heeft gesteld dat zij [geïntimeerde sub 2] in voormelde zin heeft voorgelicht en [geïntimeerde sub 2] dat betwist heeft het hof ABN AMRO, overeenkomstig haar daartoe gedane aanbod, toegelaten tot het bewijs dat zij [geïntimeerde sub 2] omtrent bedoelde risico’s heeft voorgelicht.

2.3

Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft ABN AMRO de heer [C] en mevrouw [D] als getuigen doen horen.

2.4

Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [C] , voor zover van belang, het volgende verklaard:

“Ik heb in ieder geval twee keer gesproken met de heren [A] , [B] , [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] op het kantoor van [X] te [plaats ] . Die gesprekken hebben plaats gehad voor half april 2011. In het eerste gesprek is aan de orde geweest het verzoek tot financiering van [X] en dat was met het oog op het op de markt brengen van een nieuw innovatief reinigingsmiddel op waterbasis. De achtergrond van de onderneming is geschetst, de plannen zijn besproken evenals de markt en de rol van de ondernemers, de genoemde vier heren. Ieder van hen had een eigen rol bij het op de markt brengen van het product. De heer [geïntimeerde sub 2] heeft toen een soort presentatie gegeven over het product. De heer [geïntimeerde sub 2] is de productenman, het slagen van het product was qua productkenmerken van hem afhankelijk. (...)

Tijdens het tweede gesprek heb ik de hoofdaansprakelijkheid aan de orde gesteld. Hoofdelijkheid is een onderwerp dat ik altijd met klanten in een vroeg stadium besprak, omdat ik uit ervaring weet dat dat voor sommigen op bezwaren stuit en het is niet fijn als je daar in een later stadium pas achter komt. Dit omdat er dan al veel werk is gedaan. Ik heb verteld dat ieder van de vier heren voor de volledige financiering kan worden aangesproken. De bank weegt bij iedere kredietaanvraag de risico’s van de financiering en welke zekerheden er nodig zijn. De bank achtte de borgstelling van de directeur/grootaandeelhouder niet voldoende. De bank behoeft zich niet aan de richtlijnen te houden die de staat stelt en mag meer zekerheden vragen. De bank achtte het wenselijk om de vier heren hoofdelijk aansprakelijk te laten zijn. (...) Toen ik vertelde dat de vier heren zich hoofdelijkheid aansprakelijk moesten stellen voor het krediet, heeft geen van hen daartegen bezwaar gemaakt en heeft geen van hen daarover vragen gesteld waaruit bleek dat niet duidelijk was wat van hen verlangd werd. Ook waren er geen signalen die in die richting wezen. (…)

Bij nieuwe klanten sturen we de kredietovereenkomst niet toe, maar gaan we bij de klant langs met de kredietovereenkomst en spreken die dan door. Ik kan mij niet herinneren of ik een conceptovereenkomst naar [X] heb gestuurd. (...) Het eerste gesprek met [X] was denk ik eind februari/begin maart 2011. In mijn beleving heeft het financieringstraject lang geduurd. (…)”

2.5

Ter gelegenheid van het getuigenverhoor heeft [D] , voor zover van belang, het volgende verklaard:

“Toen ik als relatiemanager betrokken raakte bij [X] was de kredietaanvraag al opgestart en was er al een fiat. De tijd die zit tussen de datum van de aanbiedingsbrief, 20 mei 2011, en de datum waarop de kredietovereenkomst is getekend, 29 juni 2011, is een gevolg van het feit dat gewacht moest worden op overeenkomsten van [X] met potentiele klanten. De eerste keer dat ik bij [X] kwam was met de offerte/kredietovereenkomst. De heer [B] deed amicaal, hij zei: “ik kan u wel zoenen”. Voor zo ver ik me kan herinneren heb ik de offerte doorgenomen met de heren [A] , [B] en [geïntimeerde sub 2] Ik heb stap voor stap besproken wie de partijen bij de overeenkomst zijn, welke faciliteiten worden aangeboden, welke rentepercentages moeten worden betaald en welke zekerheden worden gesteld. Ook is toen beslist welke van de drie rente-opties zou worden gekozen. Wat precies is verteld over de hoofdelijk aansprakelijkheid weet ik niet, maar de hoofdelijkheid aansprakelijkheid is bij de zekerheden en de ondertekening aan de orde geweest. Ik weet niet of ik het bedrag van de hoofdelijke aansprakelijkheid heb genoemd. Bij hoofdelijkheid heb ik uitgelegd dat ieder van hen voor het bedrag van de kredietverlening kan worden aangesproken. Er zijn voor zo ver ik me kan herinneren verder geen vragen gesteld, men was alleen maar blij dat het rond was. Er is toen direct in tweevoud getekend. Het exemplaar dat bestemd is voor de bank is meegenomen door de heer [geïntimeerde sub 2] om zijn echtgenote te laten mee tekenen. Ik ben niet bij de aanvraag betrokken geweest dus ik weet niet waarom [niet] alleen van de DGA aansprakelijkheid is geëist. Het is mogelijk dat de hoofdelijkheid van de andere heren is geëist in verband met het rekening-courant krediet van de bank. Ik weet niet waarom de hoofdelijkheid van de drie heren niet beperkt is tot het rekening-courant krediet. Het gesprek over de letter of credit dat de heer [geïntimeerde sub 2] noemt, heeft later plaatsgevonden. Ik weet niet welk bedrag de staat onder het borgstellingskrediet heeft uitgekeerd.”

2.6

Ter gelegenheid van de contra-enquête heeft [geïntimeerde sub 2] als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“De heer [B] heeft mij geïntroduceerd bij de heer [A] . De heer [A] had relaties over de hele wereld en zou mijn product op grote schaal kunnen verkopen. Hij vond het een mooi product. Wij hebben een half jaar om de tafel gezeten met als uitkomst dat mijn onderneming is ingebracht in de B.V. Ik kreeg 20 % van de aandelen, mijn zoon en de heer [B] ieder 10 % en de rest was voor de heer [A] . Ik had binnen de B.V. geen zeggenschap en geen tekenbevoegdheid. [A] zou alles regelen. Begin 2011 heeft de heer [C] van kantoor [plaats ] mij gebeld om zich voor te stellen. Tot dan toe bankierde ik met mijn onderneming bij ABN AMRO in [plaats ] . [plaats ] viel onder kantoor [plaats ] . [B] zat bij het gesprek dat ik met [C] voerde en hij vond het niet nodig dat [C] zich voor kwam stellen omdat [A] zaken deed met ABN AMRO in [plaats ] . Ik vond het wel fatsoenlijk om [C] te vertellen over de huidige situatie. Hij is naar kantoor gekomen in [plaats ] en daar hebben [B] en ik met hem gesproken. Toen heb ik ook een presentatie gegeven over twee gecertifieerde producten om offshore eilanden schoon te maken. In verband met de verkoop van die producten kwam ook de financiering aan bod. [C] noemde een nieuwe kredietvorm; het zogenoemde innovatief krediet met staatsgarantie. Dat krediet was zo nieuw dat [C] zich nog niet geheel had ingelezen. Ik heb toen gezegd dat hij wat het krediet betreft het maar moest uitzoeken met [B] en [A] . Daarna heb ik me nergens mee bemoeid. [A] en [B] regelden alles. Bij mijn weten heb ik [C] daarna niet meer ontmoet. Bij dat eerste gesprek zijn geen details verteld over het nieuwe krediet. Hij vertelde dat het krediet geschikt was voor het opzetten van export en voor het verkrijgen van een grotere omzet.

Mevrouw [D] heb ik één keer gesproken. Niet over het krediet, maar over letters of credit. Zij kwam op kantoor met een mevrouw die gespecialiseerd was in letters of credit. En ik was daar in geïnteresseerd. Ik heb mevrouw [D] nog wel een keer op kantoor gezien maar heb haar niet gesproken. [A] heeft mij op enig moment gezegd dat er een kredietovereenkomst was binnengekomen. Vervolgens kwam [A] op kantoor met die kredietovereenkomst om deze te ondertekenen. Mevrouw [D] was daar niet bij. Ik heb niet op kantoor getekend, maar in [plaats ] in het ziekenhuis waar mijn vrouw toen was opgenomen. Ik heb het blad waarop mijn vrouw en ik onze handtekeningen moesten zetten omgevouwen en in een plastic mapje gedaan. Ik denk dat de andere bladzijden van de kredietovereenkomst er ook bij zaten. Ik had mijn hoofd er niet bij en heb in een roes getekend. Ik heb het mapje aan mijn zoon meegegeven. Deze was die avond ook in het ziekenhuis en hij woont in [plaats ] . Hij heeft het mapje afgegeven aan [B] die ook in [plaats ] woont. Ik heb aan [A] gevraagd waarom ik moest tekenen want ik ben niet tekenbevoegd. [A] zei mij dat dat was om aan te geven dat ik wist dat het bedrijf de financiering aanging. Hij zei ook dat ik me niet druk hoefde te maken. Mijn vrouw moest tekenen denk ik omdat we in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Ze moest altijd mee tekenen, ik was dat wel gewend. Ik had niet getekend als ik geweten had van de hoofdelijke aansprakelijkheid. Waar moest ik het geld vandaan halen? Er is nooit over een bedrag gesproken. In juli 2012 heb ik [A] op kantoor geroepen omdat het zo niet langer ging. De huren werden niet betaald en ook de lonen en belasting niet. Ik had bijvoorbeeld al negen maanden geen loon en vakantiegeld ontvangen. De heer [A] zei toen dat hij toen de stekker eruit zou trekken. In augustus 2012 is de B.V. failliet verklaard. Ik heb met behulp van een vriend het bedrijf teruggekocht van de curator voor ruim € 16.000,-. (…)

Bij het eerste gesprek met [C] was mijn vrouw nog niet ziek. Mijn vrouw is op 1 juni 2011 geopereerd en alles heeft zich in een tijd van drie weken afgespeeld. Ik denk dat mevrouw [D] in mei 2011 met mij heeft gesproken samen met de mevrouw die gespecialiseerd was in de letters of credit. [C] en [D] hebben bij het afleggen van hun verklaringen glashard gejokt. Ik zou wel aansprakelijk hebben willen zijn voor een bedrag van € 20.000,- à € 25.000,- maar niet voor een bedrag van € 150.000,-. Ik was toen op een leeftijd dat ik zo’n bedrag nooit meer op zou kunnen brengen.”

2.7

Ter gelegenheid van de contra-enquête heeft [E] als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard:

“Ik kwam van een klus vandaan met een kapotte stofzuiger en omdat ik in de buurt van [plaats ] was ging ik even langs bij [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] , de zoon van [geïntimeerde sub 2] , want zij zijn technischer dan ik. Ik kende hen via de heer [B] . Ik kocht daar schoonmaakmiddelen en dronk daar wel eens koffie. Eerst was [geïntimeerde sub 2] er niet maar later kwam hij binnen. [geïntimeerde sub 2] was niet vrolijk. Ik wist dat zijn vrouw ziek was. Ik ben met [geïntimeerde sub 1] naar het magazijn gegaan en [geïntimeerde sub 1] heef de stofzuiger gemaakt. Daarna heb ik koffie gedronken op kantoor. Daar heerste een jolige stemming. [B] was blij omdat ze schoonmaakmiddelen aan een grote klant konden verkopen en de bank bereid was een lening te verstrekken. Op die dag lagen er documenten op tafel. Ik heb toen voor het eerst [A] ontmoet. Verder waren [B] , [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] aanwezig. Ik heb geen mevrouw gezien. [B] zei tegen [geïntimeerde sub 2] dat hij de papieren mee naar huis moest nemen om te tekenen, ook zijn vrouw moest tekenen. Voordat ik wegging heb ik nog even met [geïntimeerde sub 2] gesproken over de ziekte van zijn vrouw. [geïntimeerde sub 2] vertelde mij dat zijn vrouw zou worden geopereerd. Ik heb niet gezien dat [geïntimeerde sub 1] de overeenkomst tekende. Er stonden al wel handtekeningen op de overeenkomst. (...)Ik heb twee handtekeningen gezien op de overeenkomst maar ik weet niet van wie die waren. Ik weet ook niet welke bladzijde het was.”

2.8

Gelet op deze getuigenverklaringen moet worden geconcludeerd dat ABN AMRO niet is geslaagd in het bewijs van haar stelling dat zij [geïntimeerde sub 2] heeft voorgelicht over de risico’s waaraan hij zich door de ondertekening van de bij de kredietovereenkomst behorende verklaring blootstelde.

[geïntimeerde sub 2] heeft als getuige verklaard dat [C] in een gesprek het innovatief krediet met staatsgarantie heeft genoemd, dat die kredietvorm zo nieuw was dat [C] zich nog niet geheel had ingelezen en dat [geïntimeerde sub 2] toen heeft gezegd dat hij wat het krediet betreft het maar moest uitzoeken met [B] en [A] . Bij zijn weten heeft hij [C] daarna niet meer ontmoet. [A] en [B] regelde alles. Dat [geïntimeerde sub 2] , zoals [C] heeft verklaard, bij het tweede gesprek waarin hij de hoofdelijke aansprakelijkheid aan de orde heeft gesteld aanwezig was, is gezien de verklaring van [geïntimeerde sub 2] met de enkele verklaring van [C] niet komen vast te staan.

Mevrouw [D] heeft verklaard dat zij met de kredietovereenkomst bij [X] is gekomen en dat zij deze, voor zover zij zich kan herinneren, heeft doorgenomen met de heren [A] , [B] en [geïntimeerde sub 2] en dat toen direct in tweevoud is getekend. [geïntimeerde sub 2] heeft verklaard dat [A] hem heeft verteld dat de kredietovereenkomst was binnengekomen, dat [A] vervolgens op kantoor kwam met de kredietovereenkomst om deze te ondertekenen en dat mevrouw [D] daar niet bij was. [E] heeft verklaard dat hij diezelfde dag bij [X] op kantoor was, dat hij toen voor het eerst [A] heeft ontmoet, dat er een jolige stemming heerste, dat er documenten op tafel lagen, en dat hij [B] tegen [geïntimeerde sub 2] heeft horen zeggen dat hij de papieren mee naar huis moest nemen om te tekenen en dat hij geen mevrouw heeft gezien. In het licht van de verklaringen van [geïntimeerde sub 2] en [E] is met de enkele verklaring van mevrouw [D] niet komen vast te staan dat zij bij de ondertekening van de kredietovereenkomst aanwezig was en derhalve ook niet dat zij vóór de ondertekening [geïntimeerde sub 2] gewezen heeft op de risico’s die aan de bij de kredietovereenkomst behorende verklaring waren verbonden.

2.9

Uit het vorenstaande volgt dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. ABN AMRO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

4 Beslissing