Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:664, 200.124.388/01

Gerechtshof Amsterdam, 03-03-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:664, 200.124.388/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 maart 2015
Datum publicatie
3 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:664
Formele relaties
Zaaknummer
200.124.388/01

Inhoudsindicatie

Begroting van door UWV aan werknemer verschuldigde schadevergoeding na ten onrechte verleende ontslagvergunning. Vervolg op ECLI:NL:GHAMS:2013:4555

Uitspraak

afdeling civiel recht en belastingrecht, team II

zaaknummer : 200.124.388/01

zaaknummer rechtbank : 501802 / HA ZA 11-2592

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 3 maart 2015

inzake

de publiekrechtelijke rechtspersoon

UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN,

gevestigd te Amsterdam,

appellante,

advocaat: mr. S.F. Sagel te Amsterdam,

tegen:

[geïntimeerde] ,

wonend te [woonplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. J.W.A. Wijsman te Amsterdam.

1 Het verdere geding in hoger beroep

Partijen worden hierna het UWV en [geïntimeerde] genoemd.

In deze zaak heeft het hof op 10 december 2013 een tussenarrest (hierna: het tussenarrest) gewezen. Voor het verloop van het geding tot genoemde datum wordt naar dat arrest verwezen.

[geïntimeerde] heeft vervolgens een akte geïntimeerde na tussenarrest genomen, met producties.

Het UWV heeft daarna een akte na tussenarrest genomen, eveneens met producties.

Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd.

2 De verdere beoordeling

2.1.

In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat het hof het reëel acht bij de berekening van de door [geïntimeerde] geleden schade rekening te houden met de niet onaanzienlijke kans dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen zou zijn geëindigd vier jaar na 31 oktober 2009, de datum waartegen deze is opgezegd. Wat betreft het inkomen inclusief pensioenopbouw van [geïntimeerde] gedurende deze periode kan volgens het tussenarrest worden uitgegaan van de gegevens waarop de door de rechtbank toegewezen vordering is gebaseerd. Hetzelfde geldt voor de schatting van de inkomsten die [geïntimeerde] volgens deze berekening na zijn ontslag zou hebben verworven, aldus nog steeds het tussenarrest. [geïntimeerde] is bij dit arrest de gelegenheid gegeven aan de hand van deze uitgangspunten een nieuwe schadeberekening te maken.

2.2

In zijn akte na tussenarrest stelt [geïntimeerde] in de eerste plaats dat hij meent dat bij de berekening van zijn schade niet moet worden uitgegaan van inkomensverlies gedurende een periode van vier jaar, maar gedurende een periode van zes jaar. Hetgeen [geïntimeerde] daartoe aanvoert levert naar het oordeel van het hof geen grond op terug te komen van de in het tussenarrest gegeven eindbeslissing op dit punt.

2.3

Vervolgens betoogt [geïntimeerde] dat hij schade heeft geleden die hij begroot op € 5.000,- doordat hij geen gebruik heeft kunnen maken van de van-werk-naar-werk-regeling (VWNW) van de Grafimedia branche. Deze regeling is volgens de door [geïntimeerde] als prod A overgelegde brief van 28 januari 2012 van Hoogland Dierdorp met ingang van 1 april 2012 in de plaats gekomen van de garantieregeling uit het garantiefonds van de Grafische bedrijfsfondsen uit hoofde van welke laatste regeling [geïntimeerde] in 2010 een ontslagvergoeding heeft ontvangen. Reeds omdat [geïntimeerde] onvoldoende stelt waaruit kan worden afgeleid dat hij zowel aanspraken zou hebben kunnen ontlenen aan de garantieregeling als aan de VWNW regeling kan hij niet in zijn standpunt worden gevolgd.

2.4

Zoals hiervoor werd geconstateerd, heeft het hof in het tussenarrest overwogen dat ten aanzien van inkomen, pensioenopbouw en de schatting van de inkomsten van [geïntimeerde] na zijn ontslag kan worden uitgegaan van de gegevens waarop de door de rechtbank toegewezen vordering is gebaseerd. Dat is de berekening neergelegd in de brief met bijlagen van Hoogland Dierdorp van 12 september 2012, die is gevoegd bij Jansens akte in eerste aanleg van 19 september 2012. Voor zover in de door [geïntimeerde] bij zijn akte na tussenarrest en de daarbij overgelegde brief en berekeningen overgelegde berekening andere bedragen zijn vermeld, gaat het hof daaraan voorbij.

2.5

Het voorgaande voert tot de slotsom dat ter zake van inkomensschade over de periode 1 november 2009 tot 1 november 2013 toewijsbaar is een bedrag van € 26.930,95 netto. Daarbij gaat het hof uit van de bedragen genoemd op de eerste bladzijde van bijlage I bij laatstgenoemde brief. Zulks met dien verstande dat het aldaar onder het hoofd ‘2013’ vermelde bedrag van € 14.623,93 betrekking heeft op het gehele jaar zodat dit moet worden verminderd tot 10/12 daarvan ofwel € 12.186,60.

2.6

Ter zake van gederfde werkgeversbijdragen pensioen wordt in de brief van 12 september 2012 over de periode 1 september 2009 tot 1 juni 2012 uitgegaan van een (gekapitaliseerd) bedrag van € 10.200,20 netto. Hier komt bij het bedrag (eveneens gekapitaliseerd) dat gemoeid is met de derving van deze bijdragen over de periode 1 juni 2012 tot 1 november 2013. Dit bedrag kan worden gevonden door de in bijlage III bij de brief vermelde bedragen met betrekking tot deze laatste periode op te tellen. De som van deze bedragen is € 5.612,98. In totaal heeft [geïntimeerde] ter zake dus te vorderen € 15.813,18 netto.

2.7

Ter zake van inkomensderving en derving van pensioenbijdragen heeft [geïntimeerde] te vorderen € 26.930,95 netto respectievelijk € 15.813,18 netto, dus in totaal € 42.744,13 netto.

2.8

In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat ter zake van de door [geïntimeerde] gevorderde kosten voor de door hem ingeschakelde deskundige toewijsbaar is een bedrag van € 2.082,50 en ter zake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.788,- en dat het UWV zal worden belast met de proceskosten van beide instanties. Daarbij zal tarief II van het liquidatietarief worden toegepast. Nu de rechtbank over de vordering van [geïntimeerde] ter zake van inkomensderving en derving van pensioenbijdragen tot een bedrag van € 20.635,10 wettelijke rente heeft toegewezen met ingang van 30 september 2011 en over het restant met ingang van 1 juni 2012, zal het hof daarmee hierna rekening houden.

3 Beslissing

Het hof:

vernietigt de vonnissen van de rechtbank van 2 mei 2012, 22 augustus 2012 en 12 december 2012, en opnieuw rechtdoende:

veroordeelt het UWV [geïntimeerde] ter zake van inkomensderving en derving van pensioen-bijdragen een bedrag te betalen van € 42.744,13 netto, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 20.635,10 vanaf 30 september 2011 tot en met 31 mei 2012 en over het gehele bedrag vanaf 1 juni 2012 tot de dag van betaling;

veroordeelt het UWV [geïntimeerde] ter zake van de door hem ingeschakelde deskundige een bedrag te betalen van € 2.082,50 en ter zake van buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 1.788,-, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 september 2011 tot de dag van betaling;

veroordeelt het UWV in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de kant van [geïntimeerde] begroot op € 1.476,31 aan verschotten en op € 2.682,- voor salaris en in hoger beroep, tot op heden begroot op € 1.553,- aan verschotten en op € 5.708,50 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente ingeval niet binnen veertien dagen betaling heeft plaatsgevonden en op € 131,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 68,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploit indien niet binnen veertien dagen is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente ingeval niet binnen veertien dagen betaling heeft plaatsgevonden;

verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, A.M.A. Verscheure en S.F. Schütz en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2015.