Home

Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3996, 13/00476

Gerechtshof Amsterdam, 22-09-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3996, 13/00476

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
22 september 2015
Datum publicatie
28 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:3996
Formele relaties
Zaaknummer
13/00476
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:42, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-08-2023 tot 01-01-2024] art. 8:115

Inhoudsindicatie

De inspecteur heeft niet al de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Het Hof wijst de zaak terug naar de rechtbank om de zaak opnieuw te behandelen.

Uitspraak

Kenmerk 13/00476

22 september 2015

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonende te [woonplaats] , [land] , belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/5127 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 15 januari 2011 aan belanghebbende voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 222.235 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 14.888.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 25 september 2012 de navorderingsaanslag gehandhaafd.

1.3.

Bij uitspraak van 17 juli 2103 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 20 augustus 2013, en nader gemotiveerd bij brief van 18 september 2013. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Op 8 juli 2015, 10 augustus 2015 en 14 augustus 2015 zijn van de zijde van belanghebbende nadere stukken ingekomen. Op 17 augustus 2015 en 25 augustus 2015 zijn van de inspecteur nadere stukken ontvangen. Afschriften van de nadere stukken zijn over en weer naar partijen verzonden.

1.6.

Op 19 augustus 2015 heeft de gemachtigde van belanghebbende een verzoek tot uitstel van de zitting gedaan. Dit verzoek is door het Hof afgewezen.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2015. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden. Onderhavige zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaken met kenmerken 14/00008 en 15/00701. Al hetgeen in deze zaak is vermeld of verklaard, wordt eveneens geacht te zijn vermeld of verklaard in de andere gelijktijdig behandelde zaken.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“2.1. Eiser is geboren op 2 december 1949 en was heel 2006 gehuwd met [de vrouw] (hierna: de echtgenote). Eiser en zijn echtgenote hebben een dochter, [naam 1] .

2.2.1.Eiser heeft met betrekking tot het jaar 2006 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 148.735 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.

Het aangegeven inkomen uit werk en woning is als volgt opgebouwd:

Inkomsten uit dienstbetrekking € 171.292

Inkomsten uit eigen woning € 18.275-/-

€ 153.017

Aftrekposten:

Premies voor lijfrenten, periodieke uitkeringen

en andere inkomensvoorzieningen € 4.282-/-

Totaal inkomen uit werk en woning € 148.735

Het aangeven inkomen uit sparen en beleggen is als volgt opgebouwd:

Gemiddelde bezittingen € 727.896

Gemiddelde schulden € 773.959

Totaal € 46.063-/-

De gemiddelde bezittingen zijn in de aangifte als volgt gespecificeerd:

- Bank-, giro- en spaartegoeden € 57.394

- Binnenlandse aandelen € 265.365

- Contant geld en vorderingen € 150.000

- Tweede woning (geen hoofdverblijf) € 255.138

Het bedrag van € 255.138 vermeld bij “Tweede woning” bestaat uit een bedrag van € 135.680 ( [adres 1] ) en € 119.458 ( [adres 2] ).

2.2.2.

De primitieve aanslag met dagtekening 11 juni 2008 is overeenkomstig de aangifte vastgesteld en houdt in dat eiser in totaal € 70.704 aan ib/pvv is verschuldigd over het jaar 2006.

Mercedes kenteken [kenteken 1]

2.3.

Een proces-verbaal van bevindingen, dossiernummer [nummer 1] , codenummer [nummer 2] , van de Belastingdienst/FIOD-ECD, houdt voor zover hier van belang, het volgende in:

Kentekenregistratie

In proces-verbaal [nummer 3] van 7 september 2009 is onder meer vastgelegd dat een personenauto van het merk Mercedes Benz, type SL500 met kenteken [kenteken 1] , als volgt was geregistreerd:

(…)

- van 15-01-2003 tot 16-12-2005 op naam van [bedrijf 1]

, verder “ [bedrijf 1] ” te noemen, en

- van 17-12-2005 tot 19-10-2006 op naam van [bedrijf 2]

(…)

Onderzoek administratie [bedrijf 1]

(…)

Doorzoeking

Op 10 februari 2010 werd onder leiding van rechter-commissaris mr. J.P.W. Helmonds een doorzoeking ter inbeslagneming ingesteld in het kantoorpand van [bedrijf 1] , [adres 3] .

Bij nader onderzoek in de tijdens voornoemde doorzoeking inbeslaggenomen administratie trof ik een hoeveelheid bescheiden aan, waaronder betalingen van diverse bekeuringen, verzekering en motorrijtuigenbelasting van voornoemde Mercedes Benz, type SL500, met kenteken [kenteken 1] .

Zo zag ik onder meer dat:

- [bedrijf 1] de Mercedes Benz SL500 op 15-01-2003 te 12:33 uur op haar naam had geregistreerd;

- [bedrijf 1] op 16 januari 2003 de Mercedes Benz SL500 had verzekerd bij of via het bedrijf [bedrijf 3] . Als nieuwwaarde van de auto was een bedrag vermeld van € 158.823,00 inclusief BTW;

- [bedrijf 1] de motorrijtuigenbelasting voor deze auto in haar administratie heeft geboekt en ook heeft betaald over de periode van 18 januari 2004 tot en met 17 januari 2006;

(…)

Onderzoek administratie [belanghebbende]

In de administratie van [belanghebbende] , welke tijdens de doorzoeking in zijn woonhuis op 5 november 2009 in beslag is genomen, trof ik met betrekking tot de personenauto Mercedes Benz SL500 met kenteken [kenteken 1] een tweetal facturen aan van [bedrijf 4] voor verricht onderhoud en reparaties.

Onderzoek [bedrijf 4]

Vervolgens werd een onderzoek ingesteld bij [bedrijf 4] in [plaats 1] en [plaats 2] . (…) Door het bedrijf zijn en 9-tal facturen uitgeleverd over de periode van 28-05-2003 tot en met 21 juni 2005 voor onderhoud en/of reparaties aan de Mercedes Benz SL500, kenteken [kenteken 1] . Alle facturen zijn gericht aan [belanghebbende] , [adres 4] en zijn betaald vanaf rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [belanghebbende] , aangehouden bij ABN-AMRO-bank.

Opmerking verbalisant: Ik merk op dat:

- alle factuurdata van deze onderhouds- en reparatiekosten gelegen zijn in de periode dat de Mercedes Benz SL500 geregistreerd was op naam van de [bedrijf 1] ;

- op een viertal van deze facturen [belanghebbende] als bestuurder van het voertuig is vermeld en

- (…)

- zoals eerder opgemerkt in dit proces-verbaal, de auto geregistreerd was op naam van [bedrijf 1] , de verzekering, motorrijtuigenbelasting en bekeuringen ter zake van begane verkeersovertredingen met deze auto zijn betaald door [bedrijf 1] , terwijl de onderhouds- en reparatiekosten in die periode betaald zijn door [belanghebbende] .

(…)

Inruil Mercedes Benz SL500, kenteken [kenteken 1]

Door Automobielbedrijf [bedrijf 2] . is op daartoe gedane vordering onder meer een opdrachtbevestiging van 21 december 2005 uitgeleverd, gericht aan [bedrijf 1] ter attentie van de heer [naam 2] voor de aankoop van een Mercedes Benz SL 55 AMG Automaat, kenteken [kenteken 2] , voor de prijs van € 124.750,01. Op de aanschaf van dit voertuig is de onderhavige Mercedes Benz SL500, kenteken [kenteken 1] ingeruild voor een bedrag van € 58.500,00, waarna een bedrag verschuldigd bleef van € 66.250,01.

Kennelijk is alleen de opdrachtbevestiging aan [bedrijf 1] gericht, immers de factuur voor de levering van de Mercedes Benz SL55 AMG Automaat is gedateerd 10-01-2006 en is gericht aan [de vrouw] , eveneens voor een bedrag van € 124.750,00. Ook op deze factuur is vermeld dat een Mercedes Benz SL500, kenteken [kenteken 1] , is ingeruild voor een bedrag van € 58.500,00. Het resterende bedrag van € 66.250,00 is betaald door verdachte [belanghebbende] , waarvan € 65.000 afkomstig was van een in [land] aangehouden bankrekening bij [naam 3] in [woonplaats] en € 1250,00 van rekening nummer [rekeningnummer 2] op naam van [belanghebbende] , aangehouden bij ABN-AMRO-bank.

Mercedes Benz kenteken [kenteken 3]

2.4.

Een proces-verbaal van bevindingen, dossiernummer [nummer 1] , codenummer [nummer 11] , van de Belastingdienst/FIOD-ECD houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

Onderzoek Mercedes Benz 350 SLK, kenteken [kenteken 3]

(…)

Deze auto is gedurende 6 maanden, van juni tot december 2006, gehuurd door [bedrijf 1] , verder “ [bedrijf 1] ” te noemen, van Automobielbedrijf [bedrijf 2] . , verder “ [bedrijf 2] ” te noemen. In deze (huur)periode is de auto om niet ter beschikking gesteld aan verdachte [belanghebbende] en heeft zijn dochter, [naam 1] [belanghebbende] , in de auto gereden. Vervolgens is de aankoopprijs van € 74.000,00 voor deze auto door [bedrijf 2] op 20 april 2007 gefactureerd aan [naam 1] , maar op € 20.000 na, geheel betaald door verdachte [naam 4] en [bedrijf 1] Verdachte [belanghebbende] heeft de auto eerst op 6 juni 2007 op zijn naam laten registreren. Op 19 oktober 2007 heeft verdachte [belanghebbende] de auto verkocht aan [bedrijf 5] te [plaats 3] .

Kentekenregistratie

In proces-verbaal [nummer 3] van 7 september 2009 is onder meer vastgelegd dat een personenauto van het merk Mercedes Benz 350 SLK, kenteken [kenteken 3] , als volgt was geregistreerd:

(…)

- 11 mei 2006 tot 9 juni 2006

[bedrijf 2] ., [adres 5] ;

- 9 juni 2006 tot 6 juni 2007

[bedrijf 2] ., [adres 5] ;

- 6 juni 2007 tot 15 oktober 2007

[belanghebbende] , [adres 4] .

(…)

Huur Mercedes Benz 350 SLK, kenteken [kenteken 3]

Door [bedrijf 2] zijn op daartoe gedane vordering gegevens uitgeleverd aangaande de Mercedes Benz 350 SLK, kenteken [kenteken 3] , onder meer bestaande uit een zestal door [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] gezonden facturen. Met deze facturen bracht het autobedrijf over de periode van juni 2006 tot en met november 2006 maandelijks aan [bedrijf 1] de huur voor het gebruik van de Mercedes Benz 350 SLK, kenteken [kenteken 3] , in rekening, zijnde een bedrag van € 2.000,00. Inclusief BTW bedroegen de facturen maandelijks € 2.380,00. Aan de hand van bankafschriften is vastgesteld dat deze maandelijkse facturen ook zijn betaald door [bedrijf 1] .

Gebruik Mercedes Benz 350 SLk tijdens huurperiode

Op 19 oktober 2009 heeft getuige [naam 5] , indirect eigenaar van [bedrijf 2] , onder meer verklaard dat deze auto niet bestemd was voor [naam 4] of zijn bedrijf [bedrijf 1] , maar dat voor zover hem bekend, de dochter van de heer [belanghebbende] met deze Mercedes Benz 350 SLK heeft gereden. Zij had in juni 2006 bij [bedrijf 2] een Mini Cooper, kenteken [kenteken 4] , ingeruild en heeft de Mercedes Benz 350 SLK meegenomen.

Verdachten [naam 2] en [naam 4] hebben beide verklaard dat [naam 1] de Mercedes bij [bedrijf 2] meegenomen heeft.

Met een factuur van 31-08-2006, nummer [nummer 5] van [bedrijf 2] gericht aan [bedrijf 1] , belast zij aan [bedrijf 1] een bedrag door van € 353,49 ter zake een bekeuring op 13 juli 2006 te [plaats 4] begaan met de Mercedes Benz SLK350. Een aantekening op de betreffende factuur geeft aan dat deze rekening geboekt en betaald is door [bedrijf 1] .

Met factuur nummer [nummer 6] , eveneens van 31-08-2006, belast [bedrijf 2] een bekeuring van € 443,49 door aan [bedrijf 1] , begaan met automobiel SLK350 op 15-08-2006 te Naarden. Een aantekening op de factuur geeft aan dat deze rekening geboekt en betaald is door [bedrijf 1] .

(…)

Debiteurenoverzicht

Document [nummer 7] betreft een debiteurenoverzicht van [bedrijf 2] . Het betreft hier debiteur nummer [nummer 8] , [naam 1] . Op dit overzicht zijn 4 detailregels afgedrukt betreffende financiële mutaties, voorafgegaan door een datum, te weten:

- 2 e regel 20-04-2007. Vermeld is onder andere “document [nummer 4] , [belanghebbende] , kenteken [kenteken 3] en 74.000,00”. Document [nummer 4] betreft de verkoopfactuur aan [naam 1] voor de levering van de Mercedes Benz 350 SLK, kenteken [kenteken 3] (…);

(…)”

[land] bankrekening

2.5.1.

Een bankafschrift van 8 augustus 2005 van [bank] met betrekking tot rekeningnummer [nummer 10] op naam van [belanghebbende] vermeldt een positief saldo van € 200.000.

2.5.2.

In een faxbericht van [bank] aan eiser is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“As confirmed by phone, we will go ahead and cancel your fixed account, [nummer 9] , in order to transfer the amount of 65,000€ by Swift [to [naam]] .

The remaining 135,000€ will be set up as a new fixed account with a period of liquidation of 6 month.

(...)

In case that you agree with the previouse mentioned terms please sign this fax on the indicated spot (…)”

Het faxbericht is door eiser voorzien van zijn handtekening.

2.5.3.

Een bankafschrift van 2 februari 2006 van [bank] met betrekking tot rekeningnummer [nummer 10] op naam van [belanghebbende] , vermeldt dat deze bankrekening is opgeheven.

Panden [adres 7] en [adres 8] ( voorheen [adres 2] ) en [adres 1]

2.6.1.

Een door verweerder overgelegde uitdraai uit het Renseignementen Informatie Systeem van 14 januari 2013 houdt in dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2006 van de onroerende zaak [adres 7] € 308.000 bedraagt en dat eiser in 2006 de enige eigenaar is van deze onroerende zaak.

2.6.2.

Een door verweerder overgelegde uitdraai uit het Renseignementen Informatie Systeem van 14 januari 2013 houdt in dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2006 van de onroerende zaak [adres 8] € 308.000 bedraagt en dat eiser in 2006 de enige eigenaar is van deze onroerende zaak.

2.6.3.

Een door verweerder overgelegde uitdraai uit het Renseignementen Informatie Systeem van 14 januari 2013 houdt indat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2006 van de onroerende zaak [adres 1] € 188.000 bedraagt en dat eiser in 2006 de enige eigenaar is van deze onroerende zaak.

2.7.

Bij vaststelling van de onderhavige navorderingsaanslag is het belastbaar inkomen uit werk en woning verhoogd met € 73.500 tot € 222.235. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

- Inruilwaarde Mercedes Benz SL500, kenteken [kenteken 1] € 58.500

- Door [bedrijf 1] betaalde huur en bekeuringen ter zake de

Mercedes Benz 350 SLK, kenteken [kenteken 3] € 15.000

Totaal € 73.500

Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is onder meer gecorrigeerd in verband met de (niet aangegeven) waarde van de onroerende zaken [adres 7] en [adres 8] te [plaats 5] en de hogere waarde van de onroerende zaak [adres 1] en niet aangegeven bankrekeningen. Het voordeel uit sparen en beleggen is door verweerder op € 14.888 vastgesteld.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.

3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen:

“4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verklaart de rechtbank, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).

4.2.

Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (vgl. HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, BNB 2010/47, LJN BH1083).

4.3.1.

De rechtbank acht gelet op de door verweerder in het geding gebrachte stukken vermeld onder 2.5.1 tot en met 2.5.3 aannemelijk dat eiser op 1 januari 2006 een bankrekening met rekeningnummer [nummer 10] aanhield bij de [land] bank [bank] en dat op 1 januari 2006 op die rekening een positief saldo aanwezig was van € 200.000.

4.3.2.

Voorts acht de rechtbank gelet op de door verweerder overgelegde uitdraaien uit het Renseignementen Informatie Systeem vermeld onder 2.6.1 tot en met 2.6.3 aannemelijk dat eiser heel 2006 volledig eigenaar was van de onroerende zaken [adres 7] en [adres 8] te [plaats 5] en [adres 1] en dat de waarde van deze woningen voor het belastingjaar 2006 € 548.862 hoger is dan door eiser is aangegeven.

4.3.3.

Eiser heeft het saldo op de [land] bankrekening niet en de (waarde van de) onroerende zaken niet volledig aangegeven in zijn aangifte ib/pvv 2006. Gelet op de aard van het vermogen moet eiser zich ervan bewust zijn geweest dat hij dit wel in zijn aangifte diende op te nemen. Tussen partijen is niet in geschil dat uitgaande van de door verweerder gestelde en door de rechtbank aannemelijk geoordeelde gebreken in de aangifte de volgens de aangifte verschuldigde belasting 8,26% (€ 6.371) lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Naar het oordeel van de rechtbank is dat zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk.

4.4.

Het voorgaande brengt mee dat eiser de vereiste aangifte niet heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e van de AWR en dat de onder 4.1 genoemde bewijsregel toepassing vindt. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij de aan de in bezwaar gehandhaafde navorderingsaanslag ten grondslag liggende inkomsten niet heeft genoten en de vermogensbestanddelen niet (volledig) tot zijn inkomen uit sparen en beleggen moeten worden gerekend, maar heeft zijn stellingen op geen enkele wijze onderbouwd. Gelet hierop heeft eiser niet aan zijn verzwaarde bewijslast voldaan om overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is. Eisers stelling dat geen rekening is gehouden met de schulden die op de onroerende zaken rusten mist feitelijke grondslag, aangezien verweerder in zoverre de aangifte heeft gevolgd en eiser niet heeft doen blijken dat de omvang van die schulden het in de aangifte opgegeven bedrag overtreft.

4.5.

De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder niet van de verplichting om aannemelijk te maken dat het door hem vastgestelde belastbare bedrag op een redelijke schatting berust (vgl. Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38039, BNB 2003/203, LJN AF6486).

4.6.

Verweerder heeft de navorderingsaanslag gebaseerd op de onder 2.3 en 2.4 genoemde bevindingen van de Belastingdienst/FIOD-ECD. Op grond daarvan is aannemelijk dat de echtgenote van eiser in 2006 een aan een ander toebehorende maar bij eiser in gebruik zijnde Mercedes met het kenteken [kenteken 1] heeft ingeruild bij de aankoop van een nieuwe auto en daardoor een korting van € 58.500 op de aankoopprijs kreeg en dat [bedrijf 1] in 2006 zes keer de maandhuur en twee keer een bekeuring heeft betaald (samen € 15.076,98) voor de Mercedes met het kenteken [kenteken 3] in de periode dat die bij de dochter van eiser in gebruik was. Deze voordelen dienen tot het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser te worden gerekend. De navorderingsaanslag is voorts gebaseerd op correcties in verband met het hiervoor reeds genoemde saldo op de [land] bankrekening en de waarde van de onroerende zaken in [plaats 5] en [plaats 6] , waarvan de rechtbank onder 4.3.1 en 4.3.2 reeds heeft geoordeeld dat aannemelijk is dat die volledig tot het vermogen van eiser behoren. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat de navorderingsaanslag onredelijk is vastgesteld. Het beroep tegen de navorderingsaanslag dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

4.7.

Het beroep tegen de beschikking heffingsrente heeft eiser niet afzonderlijk onderbouwd. Omdat de beroepsgronden tegen de navorderingsaanslag geen doel treffen, zal het beroep tegen de beschikking heffingsrente eveneens ongegrond worden verklaard.

4.8.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

4 Geschil in hoger beroep

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing