Home

Gerechtshof Amsterdam, 24-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1900, 23-000925-13

Gerechtshof Amsterdam, 24-04-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1900, 23-000925-13

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
24 april 2015
Datum publicatie
23 juli 2015
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2015:1900
Zaaknummer
23-000925-13

Inhoudsindicatie

ovj n-o in HB

Uitspraak

parketnummer: 23-000925-13

datum uitspraak: 24 april 2015

TEGENSPRAAK

Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 februari 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13/650906-12 tegen

[verdachte],

geen nadere persoonsgegevens en verblijfplaats bekend.

Onderzoek ter terechtzitting

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 10 april 2015.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep wegens het te laat indienen van een schriftuur in de zin van artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat er geen voldoende zwaarwegend maatschappelijk belang aanwijsbaar is dat meebrengt dat niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie achterwege kan blijven.

De advocaat-generaal heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat de ratio van de voorschriften, namelijk het verschaffen van duidelijkheid voor procespartijen en een efficiënte procesvoering, niet is doorkruist, omdat het slechts gaat om een geringe termijnoverschrijding, te weten een overschrijding van één dag, terwijl het een ernstige en redelijk complexe zaak betreft. De advocaat-generaal heeft voorts meegedeeld dat haar niet bekend is wat de reden is van de overschrijding. De advocaat-generaal heeft, voor het geval het hof van oordeel is dat de overschrijding van de termijn niet - zonder meer - zonder consequenties kan blijven, verzocht de zaak aan te houden ten einde na te gaan wat de reden van de termijnoverschrijding is geweest.

Het hof overweegt het volgende.

Artikel 410, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, bepaalt dat de officier van justitie binnen veertien dagen na het instellen van hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, moet indienen. Indien van de zijde van het openbaar ministerie een dergelijke schriftuur niet is ingediend, kan het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf, niet-ontvankelijk worden verklaard, aldus artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Die bepaling is volgens de Hoge Raad mede van toepassing op een geval als het onderhavige, waarin de schriftuur niet tijdig is ingediend (Hoge Raad 7 juli 2009, LJN BI 4078).

De officier van justitie heeft in dit geval op 20 februari 2013 hoger beroep ingesteld en op 7 maart 2013 is een schriftuur houdende grieven ingediend, dus niet binnen veertien dagen na het instellen van het appel.

De vraag die het hof moet beantwoorden, is of het belang van het hoger beroep zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gemoeid met het verbinden van niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep aan het verzuim van het openbaar ministerie om tijdig een appelschriftuur in de dienen.

Door de advocaat-generaal is geen reden gegeven ter rechtvaardiging van de te late indiening van de appelschriftuur. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het vonnis (zijnde een uitgewerkt promis-vonnis) kort na het wijzen daarvan aan partijen is verstrekt. Gelet op deze feiten en omstandigheden, in combinatie met de beperkte omvang en de eenvoud van het strafdossier en de inhoud en strekking van de appelschriftuur – zijnde in feite een herhaling van het ter terechtzitting in eerste aanleg overgelegde schriftelijk requisitoir - is het hof van oordeel dat, ondanks het gegeven dat de termijnoverschrijding beperkt is geweest, het belang van het ingestelde beroep in het onderhavige geval niet prevaleert boven het belang van sanctionering van het verzuim. Voorts overweegt het hof dat naar zijn oordeel geen sprake is van een zaak van een dergelijk maatschappelijk belang dat het hoger beroep ondanks de niet verschoonbare termijnoverschrijding dient te worden behandeld.

Het hof wijst het voorwaardelijke verzoek van de advocaat-generaal om aanhouding van de zaak, teneinde haar in de gelegenheid te stellen de reden van de termijnoverschrijding te achterhalen, af. Het hof is van oordeel dat dit verzoek tardief is, nu voor het achterhalen van deze reden sinds het (te laat) indienen van de appelschriftuur tot aan de terechtzitting in hoger beroep voldoende tijd en gelegenheid is geweest.

Het hof zal om bovengenoemde redenen het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:

Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.

Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. H.A. van Eijk en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 april 2015.