Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5413, 200.149.156/01

Gerechtshof Amsterdam, 09-12-2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:5413, 200.149.156/01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 december 2014
Datum publicatie
18 december 2014
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2014:5413
Zaaknummer
200.149.156/01

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorziening.

Onthouden van mededelingen over echtscheidingsprocedure.

(Vooruitlopen op) gezagsvoorziening inzake publiceren foto’s van de kinderen.

Inbreuken op uitingsvrijheid gerechtvaardigd.

Uitspraak

arrest

___________________________________________________________________ _ _

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht, team II

zaaknummer : KG 200.149.156/01

zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/557765/KG ZA 14-81

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 9 december 2014

inzake

[APPELLANT] ,

wonend te [woonplaats],

appellant,

advocaat: mr. S.F. Kalff te Amsterdam,

tegen:

[GEÏNTIMEERDE] ,

wonend te [woonplaats],

geïntimeerde,

advocaat: mr. I.M.B. Kramer te Amsterdam.

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1 Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 31 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 4 maart 2014, in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde.

[appellant] heeft daarna een memorie van grieven ingediend. [geïntimeerde] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid tot het nemen van een memorie van antwoord, waarna verval van het recht daartoe tegen haar is verleend.

Partijen hebben de zaak ter zitting van 5 november 2014 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.

[geïntimeerde] heeft bij brief van 27 oktober 2014 producties, genummerd I tot en met de XII, aan het hof en aan de wederpartij doen toekomen. Op bovengenoemde zitting heeft het hof akte verleend van het in het geding brengen daarvan.

[geïntimeerde] heeft bij brief van 31 oktober 2014 de producties XIII tot en met XV aan het hof en aan haar wederpartij toegezonden. Het hof heeft deze producties, en de productie - eveneens genummerd XIII - die zij bij na te melden verzoek tot behandeling achter gesloten deuren had gevoegd, na bezwaar van de zijde van [appellant] niet toegelaten, op de grond dat [geïntimeerde] deze niet binnen de daartoe gestelde termijn voorafgaand aan het pleidooi aan het hof en aan de wederpartij had toegezonden en bovendien dusdanig laat dat een behoorlijke zittingvoorbereiding ten aanzien van die producties voor de wederpartij redelijkerwijs niet mogelijk is geweest.

[geïntimeerde] heeft bij gelegenheid van het pleidooi haar bij brief van 3 november 2014 gedane verzoek tot behandeling van de zaak achter gesloten deuren ingetrokken omdat bij het ontbreken van derden die toegang wensten tot de zitting het belang daartoe ontbrak.

Het hof heeft geweigerd de aanvullende pleitnota - door de advocaat van [appellant] overgelegd toen hij bij gelegenheid van het pleidooi het woord kreeg om te dupliceren- bij de processtukken te voegen, op de grond dat de inhoud daarvan niet was te beschouwen als een reactie op de repliek van de zijde van [geïntimeerde] en het overleggen daarvan op dat moment daarom in strijd was met de goede procesorde.

Ten slotte is arrest gevraagd.

[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.

2 Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het vonnis onder 2.1 tot en met 2.8 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3 Beoordeling

3.1.

Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1.1.

Partijen zijn met elkaar getrouwd op 26 juni 2007. Inmiddels zijn zij verwikkeld in een echtscheidingsprocedure, die is ingeleid met een verzoekschrift van [geïntimeerde] bij de rechtbank Amsterdam. Partijen hebben twee kinderen, [X] en [Y], die ten tijde van het wijzen van het bestreden vonnis zes en vier jaar oud waren. Er hebben drie zittingen plaatsgevonden in het kader van voorlopige voorzieningen over de invulling van de zorg- en contactregeling en over de door [appellant] aan [geïntimeerde] en de kinderen te betalen alimentatie.

3.1.2.

In de periode van juni 2013 tot en met januari 2014 is in diverse weekbladen, te weten de Story, de Weekend, de Party en De Telegraaf Privé, aandacht besteed aan de echtscheidingsperikelen van partijen, waarbij [appellant] sprekend is opgevoerd. Ook (in interviews) op websites (bijvoorbeeld van RTL4 en ‘De bekende Buren’) heeft [appellant] zich uitgelaten over [geïntimeerde] en de echtscheidingsperikelen. In De Telegraaf Privé van 6 juni 2013 staat onder meer:

‘Het is oorlog in huize [appellant]. [appellant] (hof: [appellant]) en zijn vrouw [geïntimeerde] (hof: [geïntimeerde]) zijn in een heftige vechtscheiding beland. De twee staan dan ook recht tegenover elkaar bij de rechtbank, waar inmiddels een zitting heeft plaatsgevonden.

[geïntimeerde] eist 12.000 euro alimentatie per maand en volgens [appellant] wil zijn vrouw ervoor zorgen dat hij zijn twee kids maar één keer in de twee weken, onder toezicht van jeugdzorg, mag zien.

[appellant] die zijn vrouw beschuldigt van ontvoering, is als de dood dat hij zijn kinderen kwijtraakt.’

Een van de artikelen in de Story bevat de volgende passage:

‘Onmachtig

‘Mijn kinderen hebben een tekening gemaakt waar boven staat: Papa mag niet meer schreeuwen. Ze kunnen nog niet eens schrijven, maar daar staat die zin dus wel. En op die tekening staat een gezicht met een grote mond. Dat is helemaal geen tekening van mijn kindjes. Ik weet hoe ze tekenen, ik heb honderden tekeningen van hen. Het is vreselijk, vreselijk!’’

In een ander artikel van de Story staat:

‘‘(…) ik heb al zoveel tegenslag gehad, dit kan er nog wel bij. Het erge is dat het betrekking heeft op de kinderen. Ik krijg te horen dat ze niet meer naar zwem- en balletles kunnen omdat [geïntimeerde] dat niet meer zou kunnen betalen. En dat terwijl ze het huis in [plaats] heeft gekregen, een auto en 2500 euro netto per maand van mij vangt!’’

En een volgend artikel luidt onder meer als volgt:

‘‘[geïntimeerde] eiste voor de rechter dat ik hen slechts één keer per twee weken een uurtje mocht zien, terwijl Bureau Jeugdzorg toezicht hield. En ze wilde twaalfduizend euro per maand aan alimentatie. Ze beweerde dat ik elke maand twintigduizend euro verdien, en dat ze recht heeft op het grootste deel daarvan. De rechter ging daar gelukkig niet in mee. Ik moet nu 2500 euro per maand betalen, en mag mijn kinderen voorlopig één dag per week zien’’.

3.1.3.

[appellant] heeft op 8 december 2013 een foto op Twitter geplaatst van hemzelf en (onder meer) de kinderen. Hij twittert op 9 januari 2014:

‘(…) hun [geïntimeerde] maakt dr n zooitje van zoals ze in haar leven al iedereen heeft vernietigd!! Heb je namen nodig? Ik heb ze allemaal (…) Met wat zij andere levens heeft aangedaan kan ze niet gelukkig zijn! Begrijp nu pas waarom ze 12 uur slaap nodig had (…) Zij eist dat kindjes papa niet mogen zien en n bedrag boven de 10 mille p MAAND!!’

[appellant] heeft op 8 februari 2014 een foto van de kinderen op zijn twitter-account geplaatst met de tekst:

‘Koekjes gebakken met de kindjes! Na 7 weken zijn ze samen bij papa! Een groot feest’.

3.1.4.

De voorzieningenrechter heeft [appellant] bij het bestreden vonnis veroordeeld zich te onthouden van het doen van mededelingen aan derden, al dan niet via de (sociale) media, aangaande zaken van vertrouwelijke aard (zoals, maar niet beperkt tot, mededelingen over de kinderen en/of de alimentatie), die behoren tot het verhandelde ter terechtzitting met gesloten deuren in het kader van de echtscheidingsprocedure en de procedure bij de voorzieningenrechter. Zij heeft daartoe overwogen dat het doen van uitlatingen over de echtscheidingsprocedure, naast de grens van feitelijke onjuistheden en/of grievende bewoordingen (inzake waarvan [geïntimeerde] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk heeft gemaakt dat [appellant] deze grens heeft overschreden) een begrenzing vindt in het bepaalde in artikel 29 lid 1 aanhef en sub a Rv. In dit licht gaan de uitingen van [appellant] zoals in dit arrest geciteerd onder 3.1.2 en 3.1.3 volgens de voorzieningenrechter over de schreef. [appellant] heeft er geen bijzonder belang bij, zo overweegt nog steeds de voorzieningenrechter, om dergelijke mededelingen te doen, zodat het belang van [geïntimeerde], tegen de achtergrond van voornoemde wetsbepaling, om gevrijwaard te blijven van dergelijke uitlatingen waarbij haar persoonlijke levenssfeer is betrokken, in dit geval zwaarder weegt dan de uitingsvrijheid van [appellant].

3.1.5.

De voorzieningenrechter heeft [appellant] bij hetzelfde vonnis verboden om zonder toestemming van [geïntimeerde] foto’s en/of filmmateriaal van de minderjarige kinderen van partijen aan te bieden aan of te plaatsen op voor het publiek toegankelijke (sociale) media. Zij heeft daartoe overwogen dat [geïntimeerde] en [appellant] gezamenlijk het ouderlijk gezag hebben over de kinderen en dat het daarom aan hen gezamenlijk is om te bepalen of foto’s en/of filmmateriaal van de kinderen in de openbaarheid worden gebracht. Nu partijen het niet eens kunnen worden - [geïntimeerde] wil geen foto’s van de kinderen in de media brengen en [appellant] wil de vrijheid hebben om dat wel te doen - is het op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW aan de kinderrechter om daarover een oordeel te vellen, waarop in kort geding bij wijze van voorlopige voorziening vooruit kan worden gelopen. De voorzieningenrechter acht het het meest in het belang van de kinderen om hen buiten de publiciteit te houden, mede omdat zij door [appellant] in verband worden gebracht met de ‘vechtscheiding’ en komt op voormelde gronden tot het gegeven verbod.

3.2.

[appellant] komt met zijn grieven II tot en met V op tegen de veroordeling zoals hiervoor onder 3.1.4 weergegeven, en tegen de overwegingen die tot deze veroordeling hebben geleid. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen en overweegt naar aanleiding daarvan het volgende.

3.3.

[appellant] betoogt bij zijn grieven in de eerste plaats dat de veroordeling inbreuk maakt op zijn grondrechten, met name op zijn vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM en op zijn recht op een persoonlijke levenssfeer/familieleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Het hof is echter met de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrijheid tot het doen van uitlatingen over de echtscheidingsprocedure wordt begrensd door het bepaalde in artikel 29 lid 1 aanhef en sub a Rv. Dit wetsartikel bepaalt, voor zover van belang, dat het partijen verboden is aan derden mededelingen doen omtrent het verhandelde op een terechtzitting met gesloten deuren. De vertrouwelijkheid van het verhandelde tijdens een terechtzitting met gesloten deuren dient immers niet alleen tijdens de behandeling ter zitting te worden gewaarborgd maar ook na afloop daarvan. Artikel 10 EVRM bepaalt in het tweede lid dat de vrijheid van meningsuiting kan worden onderworpen aan beperkingen die bij wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van, onder meer, de bescherming van de rechten van anderen en om verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen. Van een dergelijke beperking is in dit geval sprake. Daarbij komt dat ook een goede rechtspleging wordt gediend met de beperking zoals gegeven in artikel 29 Rv.

3.4.

[appellant] maakt niet duidelijk op welke wijze de veroordeling inbreuk maakt op zijn persoonlijke levenssfeer of zijn familieleven. Door een beperking in het openbaar maken van zaken betreffende zijn persoonlijke levenssfeer wordt immers noch daarop noch op zijn familieleven inbreuk gemaakt.

3.5.

[appellant] voert bij zijn grieven voorts aan dat de uitingen zoals hiervoor onder 3.1.2 en 3.1.3 weergegeven niet over de schreef van artikel 29 Rv gaan omdat (althans een deel van de mededelingen) niet enkel ter terechtzitting met gesloten deuren ter sprake zou zijn gekomen. Het hof volgt [appellant] hierin niet. De uitingen zoals hiervoor weergegeven hebben grotendeels betrekking op juist de kern van het debat in de echtscheidingsprocedure, namelijk de omgangsregeling met de kinderen en de alimentatie. [appellant] handelt aldus wel degelijk in strijd met het verbod van artikel 29 Rv. Daaraan doet op zichzelf genomen niet af indien de uitingen ook in een ander verband dan ter terechtzitting zijn gedaan. [appellant] maakt in dit verband overigens niet duidelijk door wie (en op welke wijze) de uitingen nog meer zouden zijn gedaan, anders dan door hemzelf in de diverse media.

3.6.

[appellant] maakt bovendien niet duidelijk dat en waarom hij een bijzonder belang heeft bij zijn uitingen, tegenover het door artikel 29 Rv beschermde belang van [geïntimeerde] om daarvan gespaard te blijven. Zijn - door hem gestelde - frustratie over de rechten van vaders en de situatie in het familierecht in het algemeen, is daarvoor onvoldoende specifiek. Voorshands is immers niet gebleken dat de veroordeling [appellant] belemmert om mee te doen aan het publieke debat over dit soort onderwerpen zonder daarbij de specifieke omstandigheden van zijn eigen situatie ter sprake te brengen. [appellant] heeft zijn stellingen dienaangaande niet op voldoende concrete wijze uitgewerkt. Bovendien is uit zijn uitingen tot op heden niet gebleken dat hij daarmee andere dan zijn strikt persoonlijke belangen heeft willen dienen.

3.7.

Het voorgaande wordt niet anders in het geval dat [appellant], zoals hij aanvoert, de grenzen van het betamelijke niet heeft overschreden. Dat is immers niet de grondslag van de onderhavige veroordeling. In dit verband is dan ook van onvoldoende betekenis dat [geïntimeerde], zoals [appellant] stelt, door haar huwelijk met hem zelf ook een publieke figuur is geworden. Dat betekent immers niet dat zij geen recht meer heeft op de haar door de wetgever gegunde vertrouwelijkheid van het verhandelde ter terechtzitting in de echtscheidingsprocedure.

3.8.

[appellant] voert bij zijn onderhavige grieven tot slot nog aan dat de veroordeling te ruim is geformuleerd omdat (in de onderhavige procedure) zo’n beetje alles ter sprake is gekomen wat partijen verdeeld houdt of wat partijen hebben meegemaakt, en omdat onder derden strikt genomen ook naasten als familie, vrienden en kennissen alsmede adviseurs vallen. Dit alles zou volgens [appellant] tot executiegeschillen aanleiding kunnen geven, hetgeen ongewenst is. Het hof gaat aan een en ander voorbij. De veroordeling strekt niet verder dan het wettelijke verbod van artikel 29 Rv en is in beginsel dus niet te ruim. Inhoud en doel van de veroordeling zijn bovendien volstrekt helder: [appellant] dient zich te onthouden van mededelingen aangaande zaken van vertrouwelijke aard die behoren tot het verhandelde ter terechtzitting, met als doel dat deze vertrouwelijkheid niet wordt geschaad. Bovendien hebben zich tot op heden geen concrete executiegeschillen voorgedaan terwijl van enige aanleiding daarvoor niet is gebleken, en heeft [appellant] evenmin concrete voorbeelden gegeven die laten zien dat de veroordeling hem te veel in zijn handelen zou belemmeren.

3.9.

De (recente) toevoeging van lid 2 aan artikel 803 Rv, erop neerkomend dat de rechter in familiezaken, indien zwaarwegende belangen daartoe aanleiding geven, kan bepalen dat de behandeling in het openbaar is, maakt vorenstaande niet anders. [appellant] heeft immers niet toegelicht waarom in dit geval sprake zou zijn van een zwaarwegend belang bij openbaarheid waartegen de belangen bedoeld in lid 1 van die bepaling zich niet verzetten.

3.10.

De conclusie van het voorgaande is dat de grieven II tot en met V falen.

3.11.

[appellant] betoogt met grief I dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het geding met gesloten deuren diende te worden behandeld. Het onderhavige geschil is een geschil over uitingsvrijheid en leent zich daarom bij uitstek voor openbare behandeling, aldus [appellant]. Het hof overweegt dat [appellant] heeft nagelaten een duidelijke conclusie aan zijn grief te verbinden, terwijl niet zonder meer duidelijk is wat hij daarmee beoogt. Hetgeen zich ter terechtzitting in eerste aanleg heeft voorgedaan, is immers niet meer ongedaan te maken. Voor zover [appellant] met de grief beoogt de veroordeling zoals onder 3.1.4 weergegeven, ongedaan te maken voor zover deze de onderhavige procedure betreft, heeft het volgende te gelden. Het hof is van oordeel dat het onderhavige geschil zozeer met de echtscheidingsprocedure is verbonden dat het voor de hand ligt mededelingen daarover ook onder het verbod van artikel 29 Rv te brengen. Het staat de rechter ingevolge het bepaalde in lid 1 aanhef en onder b van bedoeld wetsartikel vrij zulks te bepalen ook in het geval dat geen sprake is van een terechtzitting met gesloten deuren. [appellant] heeft in verband met dit een en ander niet aangegeven welk concreet belang hij bij zijn grief heeft. Dit leidt tot de conclusie dat de grief faalt.

3.12.

Grief VI is gericht tegen het door de voorzieningenrechter opgelegde verbod zoals hiervoor onder 3.1.5. omschreven. [appellant] voert daarbij aan dat het te ver voert om toestemming van beide met het gezag belaste ouders te vereisen voor het openbaar maken van foto’s van de kinderen, dat uit de door hem gepubliceerde foto’s en bijschriften niet valt te concluderen dat de kinderen daarmee schade wordt toegebracht en dat uit niets blijkt dat [geïntimeerde] een legitiem en concreet belang heeft bij haar wens de kinderen buiten de publiciteit te houden. Het hof overweegt naar aanleiding van deze grief het volgende.

3.13.

Het hof is van oordeel dat het plaatsen van beeldmateriaal van de kinderen in de (sociale) media in dit geval dermate ingrijpend is voor het leven van de kinderen dat, bij onenigheid daarover tussen de ouders die gezamenlijk met het gezag over de kinderen zijn belast, een gezagsvoorziening als bedoeld in artikel 1:253a BW getroffen dient te worden. Daarop kan bij wijze van voorlopige voorziening vooruit worden gelopen. Bij dit oordeel is van belang dat [appellant] een publieke figuur is waarvoor de (traditionele) media kennelijk zoveel belangstelling hebben dat deze regelmatig publiceren over de echtscheiding tussen [appellant] en [geïntimeerde]. Dit wijst op publieke belangstelling voor het privéleven van [appellant] en daarmee voor zijn kinderen, die daarin een rol spelen. Deze belangstelling zal er ook zijn voor de uitingen die [appellant] zelf doet op de sociale media, zoals ook onder meer blijkt uit het aantal volgers dat hij heeft op Twitter. Dit betekent dat de kinderen bij het plaatsen van beeldmateriaal op indringende wijze worden blootgesteld aan publieke belangstelling en dat zij daar nu en, zeker wat betreft de sociale media, ook in de toekomst last van kunnen en zullen hebben.

3.14.

Het hof acht in dit verband van groot belang dat [appellant] bij zijn uitingen in het verleden de kinderen in verband heeft gebracht met de problemen rond de echtscheiding van partijen, in de stukken ook wel ‘vechtscheiding’ genoemd. Dat de kinderen door deze handelwijze van [appellant] schade kunnen lijden, blijkt uit het “Dringend advies” van de Raad voor de Kinderbescherming aan partijen van 27 februari 2014. De Raad is van mening, aldus dit advies, dat het uitermate schadelijk en stigmatiserend is voor de kinderen wanneer zij geconfronteerd worden met informatie uit de media aangaande de problematiek van partijen. De raad adviseert partijen daarom om zich tot het uiterste in te spannen om te voorkomen dat de kinderen in de media worden genoemd of getoond, met betrekking tot de scheidingsprocedure of de daaruit voortkomende regelingen. Dit advies is dermate helder dat hieruit dient te worden geconcludeerd dat [appellant] niet zonder toestemming van [geïntimeerde] foto’s en/of beeldmateriaal van de kinderen dient aan te beiden of te plaatsen op voor het publiek toegankelijke (sociale) media. Het belang van de kinderen is hierin immers leidend, en niet het belang van de ouders of van een van hen. Het hof merkt voor de volledigheid op dat het onderhavige, in verband met artikel 1:253a BW gegeven verbod eveneens is te zien als een bij wet voorziene beperking op de uitingsvrijheid van [appellant] als bedoeld in artikel 10 lid 2 EVRM. Ook grief VI faalt.

3.15.

De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd als na te melden.

4 Beslissing