Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2013, CA1699, 12-00715

Gerechtshof Amsterdam, 23-05-2013, CA1699, 12-00715

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 mei 2013
Datum publicatie
5 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1699
Zaaknummer
12-00715
Relevante informatie
Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-01-2024] art. 23a

Inhoudsindicatie

Bijzondere tarief voor kampeerauto's kan niet met terugwerkende kracht tot datum tenaamstelling worden toegepast. Beroep op gelijkheidsbeginsel faalt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 12/00715

23 mei 2013

uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z], belanghebbende,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 12/2412 van de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, kantoor Apeldoorn,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Belanghebbende heeft op 30 december 2011 verzocht om toepassing van het

bijzondere tarief voor kampeerauto’s zoals opgenomen in artikel 23a, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB), met terugwerkende kracht tot 19 mei 2011. De inspecteur is bij beschikking van 23 maart 2012 aan het verzoek tegemoet gekomen, met ingangsdatum 1 december 2011.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 22 mei

2012, de beschikking gehandhaafd. Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 30 augustus 2012, heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

1.3. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 17 september 2012. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld heeft belanghebbende met dagtekening 10 maart 2013 een conclusie van repliek ingediend, waarop door de inspecteur is gereageerd bij conclusie van dupliek van 19 maart 2013.

1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2013. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Belanghebbende is eigenaar van een Trigano Pegaso Garage Living met kenteken [XXX] (hierna: de kampeerauto). Blijkens het kentekenregister is de auto op 19 mei 2011 op naam van belanghebbende geregistreerd. De datum van het kentekenbewijs deel Ia is 1 juni 2010.

2.2. Vanaf de datum van de tenaamstelling, 19 mei 2011, heeft de inspecteur via automatische incasso per maand een bedrag aan motorrijtuigenbelasting van de gezamenlijke rekening van belanghebbende en zijn echtgenote afgeboekt naar het normale tarief voor een personenauto zoals opgenomen in artikel 23 van de Wet MRB.

2.3. Belanghebbende heeft op 30 december 2011 verzocht om toepassing van het

bijzondere tarief voor kampeerauto’s, met terugwerkende kracht tot de datum van de tenaamstelling. De inspecteur is bij beschikking van 23 maart 2012 aan dit verzoek tegemoet gekomen, met terugwerkende kracht tot 1 december 2011.

2.4. In het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank is onder meer het volgende opgenomen:

“De gemachtigde van verweerder (Hof: de inspecteur) verklaart in eerste termijn:

(…)

De regels zijn al jaren dezelfde geweest. Het is gebleken dat in het verleden de regels niet altijd goed zijn toegepast. Daarom is een brief naar alle medewerkers verstuurd waarin de inspecteurs zijn geattendeerd op de regels en zijn gewaarschuwd om de regels toe te passen.”

3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij – voor zover hier van belang – heeft overwogen:

“9. Ingevolge artikel 23a van de Wet MRB bedraagt de belasting in afwijking van artikel 23 en onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge dat laatste artikel verschuldigde bedrag voor een personenauto waarvan de binnenruimte is ingericht voor het vervoer en verblijf van personen en is voorzien van een vaste kook- en slaapgelegenheid en die voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden en beperkingen met betrekking tot uiterlijk en inrichting.

10. In artikel 5aa, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Uitvoeringsbesluit MRB) is bepaald dat de toepassing van artikel 23a van de Wet MRB plaatsvindt op verzoek. Het derde lid bepaalt dat het verzoek bij de inspecteur wordt ingediend vóór de aanvang van het tijdvak.

11. In punt 11 van het Kaderbesluit MRB is het volgende vastgelegd:

“De toepassing van een bijzonder tarief of vrijstelling vindt plaats op verzoek. Dit verzoek moet bij de inspecteur worden ingediend voor de aanvang van het tijdvak. De aanschaf of aanpassing van het voertuig vindt doorgaans niet plaats op het moment van begin van dat tijdvak. Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een verzoek om toepassing van het bijzonder tarief kan worden toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is binnengekomen.”

12. De op artikel 23a gestoelde bepalingen van artikel 5aa van het Uitvoeringsbesluit MRB zien er op dat de houder van een motorrijtuig bij de inspecteur (tweede en derde lid), onder overlegging van bescheiden (vierde lid), om toestemming voor toepassing van het kwarttarief verzoekt en tevens verklaart dat bij het niet meer voldoen aan de gestelde voorwaarden opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan (vijfde lid). Bij inwilliging van het verzoek werkt de daartoe strekkende beschikking terug tot het tijdstip waarop tot de eerste dag van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan (punt 11 van het Kaderbesluit MRB). Indien degene aan wie de beschikking is verleend niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in het vijfde lid, wordt de beschikking geacht te zijn vervallen op het tijdstip waarop aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden niet meer wordt voldaan (achtste lid).

13. De in het Uitvoeringsbesluit MRB gestelde voorwaarden, welke naar het oordeel van de rechtbank het bereik van het gestelde in artikel 23a van de Wet MRB niet te buiten gaan, brengen mee dat de toepassing van het kwarttarief niet enkel afhankelijk is van de aard en de inrichting van het betrokken motorrijtuig, maar tevens van een gemotiveerd verzoek en een verklaring van de houder van het motorrijtuig. Zodra niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan, is de houder, die om toepassing van het bijzondere tarief heeft verzocht, het gewone tarief verschuldigd.

14. Uit het hiervoor beschreven wettelijke systeem vloeit voort dat iedere nieuwe houder van een motorrijtuig een verzoek moet doen aan de inspecteur om toepassing van het bijzondere tarief. Dit betekent dat verweerder het bijzondere tarief op goede gronden niet met terugwerkende kracht heeft toegepast, behoudens de goedkeuring in het Kaderbesluit MRB. Dat de vorige houder het kwarttarief betaalde maakt dit niet anders. Door het verzoek en de verklaring die is bedoeld in artikel 5aa, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit MRB is eiser rechtstreeks gebonden aan alle voorwaarden, zodat een discussie over dit punt wordt voorkomen. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiser dat hij niet verplicht was om een verzoek in te dienen.”

4. Geschil in hoger beroep

Evenals bij de rechtbank is bij het Hof in geschil of het bijzondere tarief van artikel 23a van de Wet MRB met terugwerkende kracht vanaf de datum van de tenaamstelling kan worden toegepast, hetgeen belanghebbende stelt, doch de inspecteur betwist.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Ingevolge artikel 23a wet van de Wet MRB bedraagt de belasting voor een kampeerauto, in afwijking van artikel 23 en onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, een kwart van de ingevolge laatstgenoemd artikel verschuldigde belasting. In artikel 5aa, tweede en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: het Besluit) (tekst 2011) is bepaald dat de toepassing van het bijzondere tarief plaatsvindt op verzoek, welk verzoek voor de aanvang van het tijdvak moet worden ingediend. Ingevolge het zesde lid van artikel 5aa werkt een afgegeven beschikking terug tot het tijdstip waarop het verzoek is ingediend, tenzij in de beschikking anders is bepaald.

5.2. Het Besluit van 4 juni 2010, nr. DGB/1671M (hierna: Kaderbesluit MRB) bevat in onderdeel 11 de volgende goedkeuring:

“Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) goed, dat een verzoek om toepassing van het bijzondere tarief kan worden toegekend met ingang van het begin van het tijdvak waarin het verzoek is gedaan.”

5.3. Gelet op het vorenoverwogene is het Hof met de rechtbank van oordeel dat de inspecteur het bijzondere tarief in beginsel op goede gronden heeft toegekend met ingang van 1 december 2011.

5.4. Belanghebbende heeft in hoger beroep bepleit dat de inspecteur op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden is om het bijzondere tarief toe te kennen met terugwerkende kracht tot 19 mei 2011. Daartoe heeft hij aangevoerd dat destijds binnen de Belastingdienst een coulanceregeling bestond, die ertoe heeft geleid dat bij andere kampeerauto-eigenaren in een vergelijkbare situatie het bijzondere tarief wel met terugwerkende kracht tot de datum van de tenaamstelling is toegepast. Het Hof overweegt ter zake als volgt.

5.5. De inspecteur heeft ter zitting gemotiveerd betwist dat sprake was van een coulanceregeling. Tegenover deze betwisting heeft belanghebbende naar ’s Hofs oordeel niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat de inspecteur destijds een begunstigend beleid voerde, inhoudende dat het bijzondere tarief werd toegekend met terugwerkende kracht tot de datum van tenaamstelling. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur het bestaan van een dergelijke coulanceregeling ter zitting bij de rechtbank heeft erkend vindt geen steun in het proces-verbaal dat van deze zitting is opgemaakt, welk proces-verbaal voor het Hof de enige kenbron vormt van hetgeen op die zitting is voorgevallen.

5.6. De inspecteur heeft ter zitting erkend dat in enkele gevallen abusievelijk het bijzondere tarief is toegekend met terugwerkende kracht tot de datum van tenaamstelling. Gesteld noch gebleken is dat dit in een meerderheid van de gevallen heeft plaatsgevonden, zodat ook de zogenoemde meerderheidsregel hier geen toepassing kan vinden.

5.7. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep op het gelijkheidsbeginsel te worden verworpen.

5.8. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur nieuwe kentekenhouders had behoren te informeren over de noodzaak van een verzoek om in aanmerking te komen voor het bijzondere kampeerautotarief dient evenzeer te worden verworpen, daar deze stelling geen steun vindt in het recht.

5.9. Het Hof merkt tot slot op dat het belanghebbende niet kan baten dat per 1 januari 2013 een wijziging van het Besluit heeft plaatsgevonden, op grond waarvan de aanvraag om wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs wordt aangemerkt als een verzoek om toepassing van het bijzondere tarief van artikel 23a, eerste lid, van de wet MRB. Deze wijziging geldt enkel voor tenaamstellingen op of na 1 januari 2013.

Slotsom

De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, A. Bijlsma en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. A.H. van Dapperen als griffier. De beslissing is op 23 mei 2013 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.