Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-07-2012, BX6104, 11-00888

Gerechtshof Amsterdam, 12-07-2012, BX6104, 11-00888

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 juli 2012
Datum publicatie
30 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX6104
Zaaknummer
11-00888

Inhoudsindicatie

Vervolg op HR 18 november 2011, nr. 10/03932. Na verwijzing is in geschil of terecht een vergrijpboete is opgelegd. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de boete dient te vervallen. Het Hof heeft dienovereenkomstig beslist.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerknummer 11/00888

12 juli 2012

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van

[X], belanghebbende,

gemachtigde A. Illis

tegen de uitspraak in de zaken met kenmerk AWB 08/6973 van de rechtbank ’s-Gravenhage in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest/kantoor Goes,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 79.638 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 730. Voorts is aan belanghebbende over het jaar 2002 een navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 38.118. Tevens is bij afzonderlijke beschikkingen met betrekking tot de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 een vergrijpboete van € 31.736 vastgesteld en heffingsrente in rekening gebracht van € 6.403 en met betrekking tot de navorderingsaanslag WAZ 2002 heffingsrente in rekening gebracht van € 439.

1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken de navorderingsaanslagen en de boete verminderd.

1.3. Belanghebbende is tegen deze uitspraken van de inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank). Bij uitspraak van 13 augustus 2009 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

1.4. Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage ingekomen op 29 september 2009. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5. Het gerechtshof te ‘s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 27 juli 2010 de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de uitspraken op bezwaar bevestigd, behoudens de hoogte van de vergrijpboete, de vergrijpboete nader vastgesteld op € 1.000 en de inspecteur gelast aan belanghebbende een bedrag van € 149 aan griffierecht te vergoeden.

1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Bij arrest van 18 november 2011, nr. 10/03932, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof te ’s-Gravenhage vernietigd doch uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking, het geding verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, de Staat gelast aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 110 te vergoeden en de staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 874 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

1.7. Partijen zijn door de griffier van het Hof bij brief van 30 november 2011 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie op het arrest in te dienen. Belanghebbende heeft niet op deze brief gereageerd. De inspecteur heeft van de gelegenheid tot het geven van een schriftelijke reactie gebruik gemaakt bij brieven van 16 januari 2012 en 20 januari 2012.

Bij deze brieven heeft de inspecteur correspondentie gevoegd met mr. [C], [...]advocaten te Amsterdam. Het Hof heeft besloten deze schriftelijke reacties niet tot de gedingstukken te rekenen, aangezien het correspondentie betreft met een advocaat die heeft verklaard geen gemachtigde te zijn in de onderhavige zaak en dat ook nooit te zijn geweest (zie hierover 1.9). De inspecteur heeft ter zitting van 6 juni 2012 desgevraagd verklaard in te stemmen met de beslissing zijn schriftelijke reacties van 16 januari 2012 en 20 januari 2012 niet tot de gedingstukken te rekenen.

1.8. De griffier heeft partijen bij aangetekende brief van 19 april 2012 mededeling gedaan van plaats, dag en uur van de zitting in hoger beroep op 6 juni 2012. De aan de gemachtigde verzonden uitnodiging - die was verzonden aan het door haar in het beroepschrift in hoger beroep alsmede bij brief van 12 oktober 2009 aan het gerechtshof Den Haag opgegeven correspondentieadres (a-straat 1, te P) - is door de griffier op 24 april 2012 terugontvangen onder vermelding “persoon verhuis[d]”.

1.9. Nadat de aan de gemachtigde verzonden uitnodiging voor de zitting onbestelbaar retour is ontvangen, zoals weergegeven onder 1.8, heeft de griffier onderzoek verricht naar de woonplaats van belanghebbende. Raadpleging van de gemeentelijke basisadministratie heeft uitgewezen dat belanghebbende met ingang van 10 januari 2012 is geëmigreerd naar België. Er is geen adres van belanghebbende (meer) opgenomen. Voorts heeft de griffier contact opgenomen met [C] die namens belanghebbende de zaak in de cassatieprocedure schriftelijk heeft toegelicht. Deze heeft op 15 mei 2012 telefonisch uitdrukkelijk verklaard (zoals is vastgelegd in een door de griffier hiervan opgemaakte notitie) slechts in de cassatiefase namens belanghebbende te hebben opgetreden, voor het overige geen gemachtigde van belanghebbende te zijn in deze (verwijzings)procedure en verder geen contact te hebben gehad met belanghebbende.

1.10. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2012. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2. Feiten

2.1. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage is in onderdeel 3 van de uitspraak van 27 juli 2010 uitgegaan van de navolgende feiten:

“Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, in hoger beroep het volgende komen vast te staan:

3.1. Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.931. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur het aangegeven inkomen verhoogd met € 907 tot € 6.838 wegens meer ontvangen loon. De aanslag is met dagtekening 9 september 2005 vastgesteld.

3.2. Belanghebbende heeft in januari 2002 ten behoeve van de heer [E], inwoner van Algerije, en diens onderneming [F]import international, contact gelegd met de in [Q] gevestigde onderneming [G] Holland BV. Dit contact heeft geleid tot leveranties van melkpoeder door [G] aan [F]en/of [E]. Ter zake van deze leveringen heeft [G] een factuur opgemaakt voor 160.000 kg melkpoeder en een bedrag van € 341.600. Nadien is de factuur op verzoek van [E] gesplitst in twee facturen voor elk 80.000 kg melkpoeder en een bedrag van € 170.800. In de prijs is een provisie begrepen van € 37.500, nadien verhoogd tot € 72.800. [G] heeft op 22 april 2002 een bedrag van € 71.400, zijnde de som van een waarborgsom van € 35.000 en 50% van de provisie van € 72.800, overgemaakt op bankrekening [123456] van belanghebbende (hierna: belanghebbendes bankrekening). Op 28 mei 2002 heeft [G] het restant van de provisie op belanghebbendes bankrekening overgemaakt.

3.3. De Inspecteur heeft een kopie van een faxbericht overgelegd. De kop- of de voettekst - welke van beide het is, is niet duidelijk - van de kopie luidt: “VR, 24-MEI-02 13:33 [...]*BIBLIOTHEEK P.0l”

De tekst van het bericht luidt:

“[B] Import International

a-rue 1

[ ] te Algiers

23 mei 2002

[G] B.V.

T.a.v. de heer [H]

Postbus [123]

[Q]

Geachte heer [H],

Hierbij refereer ik aan het telefonisch gesprek van vanmiddag.

Bij deze verklaar ik, [K] [X] eigenaar van [B] Import International, de enige eigenaar ben van het geldbedrag groot EURO 36.400,-

Ik verzoek u dan ook het geldbedrag EURO 36.400 inclusief de genoten rente over te maken op bankrekeningnummer [123456] ABN-AMRO te [P].

Na betaling van dit bedrag aan mij, [B] Import International zal er geen geld meer overgemaakt moeten worden, ordernummer 00/057557

Met vriendelijke groet,

[paraaf of handtekening]

[K] [X]”

Ter zitting heeft belanghebbende bevestigd dat zijn roepnaam “[K]” is.

3.4. Naar aanleiding van een door de Inspecteur ontvangen renseignement van de betrokken bank inzake de onder 3.2. genoemde overmakingen naar belanghebbendes bankrekening, heeft de Inspecteur de navorderingsaanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven. Daarbij is – na bezwaar - een bedrag van € 36.400 als resultaat van een werkzaamheid van belanghebbende aangemerkt. Verder is het saldo van belanghebbendes bankrekening tot de rendementsgrondslag van belanghebbende gerekend, waardoor de navorderingsaanslag tevens belastbaar inkomen uit sparen en beleggen omvat.”

2.2. In aanvulling hierop stelt het Hof vast dat ter zitting van 6 juni 2012 bij het Hof de inspecteur het volgende heeft verklaard:

“De boete is door het gerechtshof te ‘s-Gravenhage gematigd tot €1.000. De boete is naar mijn mening terecht opgelegd. Om praktische redenen is gekozen het aanbod te doen de vergrijpboete te laten vervallen. De Belastingdienst kan belanghebbende echter niet dwingen het hoger beroep in te trekken. De boete is thans nog niet verminderd. Gelet op het na verwijzing resterende geschil ben ik bereid de boete te laten vallen. Belanghebbende wordt niet tekort gedaan. De boete staat in ons systeem nu nog op € 5.000, tot welk bedrag de boete na de bezwaarfase was verminderd. Ik zal uw uitspraak afwachten voordat ik de boete vernietig.”

3. Geschil na verwijzing

3.1. In voornoemd arrest van 18 november 2011, nr. 10/03932, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:

“3.1. Voor zover de klachten inhouden dat het Hof heeft nagelaten een oordeel te geven over de voor het Hof ingenomen stelling dat het niet aan opzet van belanghebbende is te wijten dat te weinig belasting is betaald, slagen zij. Het Hof had die stelling niet onbehandeld mogen laten, zoals het wel heeft gedaan.

3.2. De klachten kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.3. Gelet op het hiervoor in 3.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak met betrekking tot de boetebeschikking niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.”

3.2. Het geschil in de procedure na verwijzing is, gelet op het onder 3.1 opgenomen oordeel van de Hoge Raad, beperkt tot de vraag of de inspecteur terecht tegelijkertijd met de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 bij beschikking een vergrijpboete aan belanghebbende heeft opgelegd, welke vergrijpboete bij de bestreden uitspraak op bezwaar nader is vastgesteld op € 5.000.

3.3 Voor de standpunten van partijen en het verhandelde ter zitting wordt verwezen naar de gedingstukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Het Hof stelt vast dat de aan de gemachtigde aangetekend verzonden uitnodiging voor de zitting, die door de griffier retour is ontvangen, is verzonden aan het door belanghebbende en zijn gemachtigde aan het gerechtshof te ’s-Gravenhage vermelde correspondentieadres. Belanghebbende noch zijn gemachtigde heeft nadien een gewijzigd correspondentieadres doorgegeven. Aan de omstandigheid dat de uitnodiging voor de zitting, gelet op het bepaalde in artikel 8:38 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), ten onrechte niet nogmaals is verzonden, gaat het Hof in dit geval voorbij. Belanghebbende is door deze gang van zaken niet benadeeld, gelet op de onder 4.3 opgenomen beslissing.

4.2. Ter zitting heeft de inspecteur, zoals onder 2.2 is opgenomen, uitdrukkelijk en ondubbelzinnig verklaard dat de boete dient te vervallen en heeft zij het Hof verzocht de boete te vernietigen met de opmerking dat zij daartoe nog niet ambtshalve is overgegaan en daarmee wacht op de beslissing van het Hof. Als gevolg van dit nader ingenomen standpunt van de inspecteur resteert, naar het Hof vaststelt, uiteindelijk geen geschil meer in de onderhavige verwijzingsprocedure. Het Hof zal partijen volgen in hun eensluidend standpunt dat de bij de navorderingsaanslag IB/PVV 2002 opgelegde vergrijpboete dient te worden vernietigd.

Slotsom

4.3. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. Het Hof zal de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking en de boetebeschikking vernietigen.

5. Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb voor de procedure na verwijzing, nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende in de verwijzingsprocedure voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt. Voorts stelt het Hof vast dat het gerechtshof te ’s-Gravenhage in zijn uitspraak van 27 juli 2010 de inspecteur reeds heeft gelast het in eerste aanleg en hoger beroep door belanghebbende betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.

6. Beslissing

Het Hof:

- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking;

- vernietigt de boetebeschikking.

Aldus vastgesteld door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en A.M.J.G. van Amsterdam, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. E.G. van der Laan als griffier. De beslissing is op 12 juli 2012 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.