Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-07-2012, BX5490, 200.105.412-01

Gerechtshof Amsterdam, 10-07-2012, BX5490, 200.105.412-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 juli 2012
Datum publicatie
23 augustus 2012
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2012:BX5490
Zaaknummer
200.105.412-01

Inhoudsindicatie

Ondertoezichtstelling; gronden aanwezig; maximale termijn van openbare orde.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Sector familierecht

Uitspraak: 10 juli 2012

Zaaknummer: 200.105.412/ 01

Zaaknummer eerste aanleg: 507128/11-3458

in de zaak in hoger beroep van:

[…],

wonende te […],

appellante,

advocaat: mr. M.K. Rack te Amsterdam,

tegen

Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam Gooi en Vecht, locatie Amsterdam,

gevestigd te Amsterdam,

geïntimeerde.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.

1.2. De moeder is op 17 april 2012 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 26 maart 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 507128/11-3458.

1.3. De zaak is op 6 juni 2012 ter terechtzitting behandeld.

1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- mevrouw M. Willems, namens de Raad;

- mevrouw P. Dulder, namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, locatie Diemen (hierna: WSS).

2. De feiten

2.1. […] (hierna: [de minderjarige]) is geboren [in] 2011 als zoon van de moeder. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft bij haar.

2.2. De Raad heeft naar aanleiding van een verzoek van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling met voorrang onderzoek verricht naar de vraag of sprake is van een bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige]. De Raad heeft op 27 december 2011 rapport uitgebracht.

2.3. Bij beschikking van 27 december 2011 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam is [de minderjarige], hangende nader onderzoek, op verzoek van de Raad, voorlopig onder toezicht gesteld met ingang van 27 december 2011 voor de duur van drie maanden. Hierbij is bepaald dat de voorlopige ondertoezichtstelling namens Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA) wordt uitgevoerd door WSS. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen tijdstip vóór 27 maart 2012.

2.4. Bij beschikking van 9 januari 2012 van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam is de bij beschikking van 27 december 2011 uitgesproken voorlopige ondertoezichtstelling tot 27 maart 2012 gehandhaafd. Hierbij is tevens bepaald dat de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling wordt voortgezet vóór 27 maart 2012 op een nader te bepalen tijdstip.

2.5. De Raad heeft nader onderzoek verricht naar de vraag of sprake is van een zodanig bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. De Raad heeft op 5 maart 2012 rapport uitgebracht.

3. Het geschil in hoger beroep

3.1. Bij de bestreden beschikking is [de minderjarige] met ingang van 26 maart 2012 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld. Hierbij is bepaald dat de ondertoezichtstelling namens BJAA wordt uitgevoerd door WSS. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de Raad van 27 december 2011 om [de minderjarige] voor de duur van 12 maanden onder toezicht te stellen.

3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] af te wijzen.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:254, eerste lid, Burgerlijk Wetboek dient te worden beoordeeld of het kind zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Aan het hof ligt ter beoordeling voor de vraag of deze gronden voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en thans aanwezig zijn.

4.2. De moeder beantwoordt voormelde vraag ontkennend, de Raad - onder verwijzing naar zijn rapporten van 27 december 2011 en 5 maart 2012 - bevestigend.

4.3. Het hof overweegt als volgt.

Uit de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting in hoger beroep naar voren is gekomen, blijkt dat de zorgen omtrent de veiligheid en de opvoedingssituatie van [de minderjarige] die er waren naar aanleiding van de AMK-melding van het AMC voor een deel zijn weggenomen, maar voor een deel nog bestaan. Aan de ene kant lijkt het goed te gaan met [de minderjarige]; hij ontwikkelt zich op dit moment leeftijdsadequaat. Aan de andere kant bestaan er nog zorgen omtrent [de minderjarige]. Deze zorgen komen met name voort uit het feit dat er weinig zicht is op (het doen en laten van) de moeder met [de minderjarige]. Zo is ter zitting naar voren gekomen dat de moeder de laatste tijd haar afspraken met de fysiotherapeut van [de minderjarige] niet altijd nakomt, hetgeen tot zorgen leidt omtrent de motorische ontwikkeling van [de minderjarige]. Daarbij komen nog zorgen omtrent de woonsituatie van [de minderjarige]. De gezinsvoogd heeft ter zitting te kennen gegeven dat de moeder op dit moment een kamer huurt bij kennissen op het Bijlmerplein. Deze kamer is klein en er ligt slechts een matras op de grond. De gezinsvoogd weet niet wie de kennissen zijn bij wie de moeder en [de minderjarige] op dit moment verblijven.

Het hof acht het, met de Raad, noodzakelijk dat er meer inzicht komt in hun woonsituatie.

4.4. De moeder stelt zich op het standpunt dat het lijkt alsof zijzelf onder toezicht is gesteld in plaats van [de minderjarige]. Het hof wil naar aanleiding daarvan benadrukken dat [de minderjarige], gelet op zijn jonge leeftijd, volledig afhankelijk is van de moeder. Indien de moeder [de minderjarige] niet kan bieden wat hij nodig heeft, dient de moeder daarvoor op haar beurt hulp te krijgen. Naar aanleiding van de stukken in het dossier en hetgeen ter zitting in hoger beroep is meegedeeld, is duidelijk dat de moeder zowel praktische als opvoedkundige hulp nodig heeft om in de behoeften van [de minderjarige] te kunnen voorzien. Zo luidt bijvoorbeeld het advies van Stichting MEE, uitgebracht naar aanleiding van een door haar uitgevoerd psychologisch onderzoek, dat het belangrijk is dat de moeder intensieve ondersteuning krijgt, zowel bij de opvoeding van haar zoon als bij het zelfstandig wonen. Bovendien blijkt uit het raadsrapport van 5 maart 2012 dat mevrouw D. Bouterse van FIOM van mening is dat de moeder veel baat heeft bij praktische ondersteuning, aangezien ze onvoldoende ervan op de hoogte is hoe dingen in Nederland geregeld zijn. Ter zitting is voorts duidelijk geworden dat de moeder de Nederlandse taal nog niet voldoende beheerst, zodat ook dat een praktische belemmering vormt om [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. Tevens is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de moeder de neiging heeft het niet te laten merken, indien ze bepaalde dingen niet begrijpt of niet volledig kan overzien.

In dit verband heeft de moeder naar voren gebracht dat zij veel hulp en ondersteuning krijgt van een viertal personen uit haar netwerk, bestaande uit haar moeder, vrienden en mensen uit de kerkgemeenschap. Bovendien kan zij terecht bij medewerkers van de crèche, waar [de minderjarige] drie dagen per week naartoe gaat. Gelet echter op de aard van de hulp die de moeder nodig heeft, acht het hof het van belang dat naast genoemde personen ook professionele hulp in het gezin komt.

4.5. De vraag is nu of deze professionele hulpverlening mogelijk is in een vrijwillig kader. Uit hetgeen mevrouw I. Rood van Voorzorg naar voren heeft gebracht in het raadsrapport van 5 maart 2012 blijkt dat de moeder intensievere ambulante ondersteuning in de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] nodig heeft dan alleen Voorzorg kan bieden. Voorzorg biedt bovendien slechts hulpverlening op tijdelijke basis. Het hof acht het daarom, met de gezinsvoogd en de Raad, van belang dat Stichting MEE wordt ingeschakeld. Deze organisatie kan de moeder en [de minderjarige] bieden wat zij nodig hebben, namelijk zowel opvoedkundige als praktische ondersteuning. Alvorens deze organisatie echter in beeld kan komen, dient de moeder een indicatiebesluit te tekenen. Vanwege de inhoud en de toon van het indicatiebesluit heeft de moeder dit tot op heden echter geweigerd. Gebleken is voorts dat pas weinig afspraken hebben plaatsgevonden tussen de moeder en de gezinsvoogd sinds de laatste zitting in eerste aanleg. In maart is de gezinsvoogd bij de moeder en [de minderjarige] op bezoek geweest op het adres, waar ze nu wonen. Daarna heeft de gezinsvoogd hen een tijdje niet kunnen bereiken. De gezinsvoogd heeft hen pas weer gezien in het ziekenhuis gedurende een afspraak bij de neuroloog. Het ziekenhuis had de gezinsvoogd van deze afspraak op de hoogte gesteld.

Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de houding van de moeder noodzakelijke hulpverlening in een vrijwillig kader thans niet goed mogelijk maakt. Anders gezegd, de moeder laat te weinig hulpverlening toe. Voor de toekomst is het derhalve van belang dat de moeder haar houding ten opzichte van de hulpverlening verandert en dat zij professionele hulp, van bijvoorbeeld Stichting MEE, toelaat. Hierdoor kan er meer zicht komen op [de minderjarige], zodat in de toekomst met zekerheid kan worden vastgesteld of de zorgen die er waren, zijn weggenomen.

Dit leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de gronden voor ondertoezichtstelling ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn.

4.6. Het hof overweegt ambtshalve als volgt. Het inleidend verzoek van de Raad van 27 december 2011 strekt ertoe [de minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Bij beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 27 december 2011 respectievelijk 9 januari 2012 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden, tot 27 maart 2012. Hierbij is bepaald dat de behandeling van het verzoek van de Raad voor het overige wordt voortgezet vóór 27 maart 2012. Dit betekent dat [de minderjarige] bij de bestreden beschikking op basis van het ook toen nog voorliggende verzoek van de Raad, vervolgens slechts voor maximaal negen maanden onder toezicht kon worden gesteld. Bij de bestreden beschikking is derhalve abusievelijk bepaald dat [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht wordt gesteld. Nu de maximale termijn van een ondertoezichtstelling van openbare orde is, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen, doch uitsluitend voor zover de ondertoezichtstelling is uitgesproken voor de duur van een jaar en zal het hof de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] bepalen met ingang van 27 maart 2012 voor de duur van een jaar.

4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5. Beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking, doch uitsluitend voor zover de ondertoezichtstelling is uitgesproken voor de duur van een jaar;

bepaalt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met ingang van 27 maart 2012 voor de duur van negen maanden;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, A.V.T. de Bie en L.M. Coenraad in tegenwoordigheid van mr. S.J.M. Lok als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2012.