Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-08-2011, BT1686, 200.080.309-01

Gerechtshof Amsterdam, 02-08-2011, BT1686, 200.080.309-01

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 augustus 2011
Datum publicatie
15 september 2011
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2011:BT1686
Zaaknummer
200.080.309-01

Inhoudsindicatie

Vervangende toestemming wijziging geslachtsnaam kinderen in geval van gezamenlijk gezag.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER

BESCHIKKING van 2 augustus 2011 in de zaak met zaaknummer 200.080.309/01 van:

[…],

wonende te […],

APPELLANTE,

advocaat: mr. W. Doornink te Hoorn,

t e g e n

[…],

wonende te […],

GEÏNTIMEERDE,

advocaat: mr. P. van Bommel te Franeker.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

1.2. De vrouw is op 12 januari 2011 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 november 2010 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 120629/FA RK 10 535.

1.3. De man heeft op 23 maart 2011 een verweerschrift ingediend.

1.4. De zaak is op 27 april 2011 ter terechtzitting behandeld.

1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

1.6. De hoofdadvocaat generaal is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.

1.7. Voorafgaand aan de zitting zijn de hierna te noemen [kind A] en [kind B] afzonderlijk door de voorzitter gehoord.

2. De feiten

2.1. Partijen zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 6 juli 2005 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 18 mei 2005 van de rechtbank Leeuwarden in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind A]) [in] 1994 en […] (hierna: [kind B]) [in] 1997 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de moeder. Uit een andere relatie van de man zijn geboren [kind C] [in] 2008 en [kind D] [in] 2009.

3. Het geschil in hoger beroep

3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming teneinde een verzoekschrift tot geslachtsnaamwijziging van de kinderen te kunnen indienen bij het Ministerie van Justitie, afgewezen.

3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.

3.3. De man verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans het in hoger beroep verzochte af te wijzen.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Aan de orde is de vraag of de rechtbank het inleidend verzoek van de vrouw op goede gronden heeft afgewezen.

4.2. De vrouw stelt dat de kinderen de uitdrukkelijke wens hebben dat hun geslachtsnaam wordt gewijzigd in die van de vrouw en dat onder de gegeven omstandigheden de belangen van de kinderen dienen te prevaleren boven de bezwaren van de man. Er bestaat al jarenlang geen enkel contact tussen de man en de kinderen en er is geen reden om aan te nemen dat dit contact zal worden hersteld. De kinderen zijn voorts zeer wel in staat de gevolgen van de wijziging van hun geslachtsnaam te overzien, aldus de vrouw.

4.3. De man heeft deze stellingen gemotiveerd betwist. Hij stelt dat de kinderen slechts de mening van de vrouw vertolken en dat toewijzing van het inleidend verzoek niet in het belang is van de kinderen, omdat de vrouw (herstel van) het contact tussen hem en de kinderen structureel tegenhoudt en toewijzing ertoe zal leiden dat het laatste teken van aanwezigheid van de man in het leven van de kinderen – de geslachtsnaam – zal verdwijnen. Voorts stelt hij dat [kind B] ten tijde van het uiteengaan van partijen zes jaar oud was, zodat hij de diepere betekenis van de geslachtsnaamwijziging niet kan overzien. Voor zover dit voor [kind A] anders zou zijn, is het niet in het belang van de kinderen dat zij een verschillende geslachtsnaam zouden krijgen.

4.4. Het hof overweegt als volgt. Nu partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag over de kinderen, is in het onderhavige geval sprake van een geschil omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening zoals bedoeld in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Ingevolge het bepaalde in lid 1 van dit artikel dient de rechter een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

Ofschoon rechtstreekse toetsing door de burgerlijke rechter aan artikel 3 van het Besluit geslachtsnaamwijziging (hierna: het Besluit) niet mogelijk is, dient het bepaalde in dit artikel en hetgeen daaromtrent in de nota van toelichting bij het Besluit is vermeld, bij voormelde beoordeling mede in aanmerking te worden genomen. Het Besluit is gebaseerd op artikel 1:7 BW waarin is bepaald dat de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijk vertegenwoordiger, door de Koning kan worden gewijzigd. In artikel 3 lid 4 sub c van het Besluit is bepaald dat het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaar of ouder wordt afgewezen, indien een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamwijziging, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft. Blijkens de nota van toelichting bij het Besluit wordt het verantwoord geacht om, indien een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamwijziging van kinderen van twaalf jaren of ouder, deze met hun instemming wel toe te staan.

4.5. Vaststaat dat partijen in 2003 feitelijk uiteen zijn gegaan en dat [kind A] toen 10 jaar oud was en [kind B] bijna zeven jaar oud. De kinderen verblijven sedertdien bij de vrouw. Na het uiteengaan van partijen is er nog twee à drie keer omgang geweest tussen de man en de kinderen, doch daarna is het contact tussen de man en de kinderen verbroken. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is voorts gebleken dat de kinderen, ondanks hun officiële geslachtsnaam [achternaam man], op school onder de naam [achternaam vrouw] staan ingeschreven en ook in het dagelijks leven deze geslachtsnaam voeren.

Tijdens het verhoor heeft [kind A] gemotiveerd te kennen gegeven de verzochte geslachtsnaamwijziging uitdrukkelijk te wensen en daarin te persisteren. In dit verband heeft hij naar voren gebracht dat hij reeds zes jaar geleden is begonnen de achternaam [achternaam vrouw] te voeren en dat hij deze naam op het volgend jaar door hem te behalen schooldiploma vermeld wenst te zien. Hij is zelfs bereid hiervoor een jaar te doubleren, opdat hij ten tijde van het behalen van zijn schooldiploma achttien jaar oud zal zijn en zelf een verzoekschrift tot geslachtsnaamswijziging kan indienen. Voorts heeft hij verklaard dat de man in 2003 zonder afscheid te nemen uit het gezin is vertrokken, dat hij geen contact heeft met de man en daaraan ook geen behoefte heeft.

[kind B] heeft tijdens het verhoor te kennen gegeven in te stemmen met de geslachtsnaamswijziging en bij die instemming te blijven. Hij heeft voorts verklaard dat hij wel enkele herinneringen aan de man heeft, maar dat hij geen behoefte heeft aan contact met de man, omdat hij plotseling is weggegaan. Hij voelt zich in de steek gelaten.

Anders dan de man acht het hof, gelet op hetgeen uit het verhoor van de kinderen, alsmede uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken, voldoende komen vast te staan dat het de uitdrukkelijke wens van de kinderen zelf is om hun geslachtsnaam te wijzigen in die van de vrouw.

Nu de kinderen in hun wens tot geslachtsnaamwijziging volharden, dient op grond van het wettelijk kader dat hiervoor onder 4.4 is weergegeven, uitgangspunt te zijn dat [kind A], die bijna meerderjarig is, en [kind B], die ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep bijna veertien jaar oud was, thans in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen en een inschatting van de gevolgen van een geslachtsnaamswijziging. Weliswaar is [kind B] minder uitdrukkelijk en onverzettelijk in zijn wens tot geslachtsnaamwijziging dan [kind A], doch het hof acht het niet in zijn belang, indien hij binnen het gezin een afwijkende geslachtsnaam zou hebben.

In de door de man gestelde gang van zaken met betrekking tot de omgang sinds het uiteengaan van partijen, waaronder de door partijen gevoerde gerechtelijke procedures, de daarbij vastgestelde, doch niet uitgevoerde (al dan niet voorlopige) omgangsregelingen, de gesprekken in het kader van begeleide omgang en de mediationpoging welke zonder resultaat zijn gebleven, ziet het hof geen aanleiding om van voormeld uitgangspunt af te wijken. Dit geldt evenzeer voor de stelling van de man dat toewijzing van het inleidend verzoek ertoe zal leiden, dat hij het laatste teken van zijn aanwezigheid in het leven van de kinderen zal verdwijnen, hoezeer begrijpelijk ook vanuit zijn perspectief bezien.

4.6. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het in het belang van de kinderen wenselijk is de vrouw vervangende toestemming te verlenen tot het indienen van een verzoekschrift tot geslachtsnaamwijziging van de kinderen.

4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.

5. Beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:

verleent aan de vrouw vervangende toestemming tot het indienen van een verzoekschrift bij het Ministerie van Justitie tot wijziging van de geslachtsnaam van de kinderen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, R.G. Kemmers en M. Perfors in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. Kessels als griffier, en in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer op 2 augustus 2011.