Home

Gerechtshof Amsterdam, 01-04-2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ7012 ECLI:NL:GHAMS:2009:BW2611 BI6873, 07/00837

Gerechtshof Amsterdam, 01-04-2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ7012 ECLI:NL:GHAMS:2009:BW2611 BI6873, 07/00837

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
1 april 2009
Datum publicatie
10 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2009:BI6873
Zaaknummer
07/00837
Relevante informatie
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 2, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 4

Inhoudsindicatie

Vereniging drijft een onderneming. Partiële belastingplicht

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 07/00837

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X],

gevestigd te [Z], belanghebbende,

gemachtigden mr. A.C. de Bruijn en mr. A.W.P.M. Demmers (De Bruijn & Oomen belastingadviseurs en registeraccountants te Nieuwegein),

tegen de uitspraak in de zaak met nummer AWB 05/1291 van de rechtbank Haarlem van

13 september 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Utrecht,

de inspecteur.

1. Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft met dagtekening 20 september 2003 aan belanghebbende voor het jaar 2001 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 72.451.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak, gedagtekend 28 februari 2005, de aanslag gehandhaafd.

Bij uitspraak van 13 september 2007, verzonden op 14 september 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de gemachtigde van belanghebbende hoger beroep ingesteld bij beroepschrift van 19 oktober 2007, bij het Hof ingekomen op 22 oktober 2007, aangevuld bij brief van 13 december 2007.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2009. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2. Overwegingen

2.1. De rechtbank heeft in haar uitspraak onder 2.1 tot en met 2.6 de navolgende feiten vastgesteld:

“2.1. Eiseres is opgericht bij akte van 29 juni 1999. De statuten van eiseres bevatten onder meer de volgende passages.

“(…) Artikel 3

1. De Vereniging heeft ten doel het bevorderen van estate-planning in de notariële beroepsuitoefening door notariële estate-planners (…).

2. Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door:

– het organiseren van opleidingen en studiebijeenkomsten en/of het verlenen van medewerking daaraan;

– het vormen van een platvorm voor onderlinge uitwisseling van kennis en ervaring en het vergroten van deze kennis;

– het coördineren van de activiteiten waarbij raakvlakken bestaan tussen de algemene notariële beroepsuitoefening en specifieke beroepsuitoefening van de estate-planner;

– het aangaan van collectieve overeenkomsten ten behoeve van en ten laste van de leden;

– het stellen en bewaken van voorwaarden voor de toelating van leden;

– al hetgeen bevorderlijk is voor de notariële dienstverlening op het gebied van estate-planning.(…)

Artikel 5

1. De Vereniging kent gewone leden en buitengewone leden.

Gewone leden kunnen uitsluitend zijn notarissen en kandidaat-notarissen die werkzaam zijn op een notariskantoor. Buitengewone leden zijn zij die als zodanig zijn aangewezen door het bestuur. (…).

2. Leden zijn zij die zich als lid bij het bestuur hebben aangemeld en door het bestuur als zodanig tot de Vereniging zijn toegelaten. Aan de toelating van leden kunnen (…) bij besluit van de algemene vergadering nadere voorwaarden worden gesteld. (…)

Artikel 8

1. De geldmiddelen van de Vereniging bestaan uit de jaarlijkse bijdragen van leden en andere inkomsten.

2. Ieder lid is jaarlijks een bedrag verschuldigd welk bedrag wordt vastgesteld door de algemene vergadering (…)

Artikel 15

1. Het boekjaar van de Vereniging is gelijk aan het kalenderjaar. Jaarlijks wordt ten minste één algemene vergadering gehouden en wel binnen zes maanden na afloop van het boekjaar (…). In deze algemene vergadering brengt het bestuur zijn jaarverslag uit (…). Het legt de balans en de staat van baten en lasten met een toelichting ter goedkeuring aan de vergadering over. (…)”

2.2. Ingevolge artikel 29 van de Verordening beroeps- en gedragsregels van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (Verordening van de KNB van 21 juni 2000, te vinden op www.notaris.nl) is het de notaris niet toegestaan in publicaties tot uitdrukking te brengen dat hij over specialistische deskundigheid beschikt, tenzij de tot uitdrukking gebrachte deskundigheid op grond van door hem verworven kennis en ervaring aannemelijk is. De toelichting op dat artikel (Toelichting van 21 juni 2000) stelt dat het lidmaatschap van een specialistenvereniging een hulpmiddel kan zijn bij het onderbouwen van specialistische deskundigheid.

2.3. Ten tijde in geding verricht eiseres de navolgende activiteiten. Het verzorgen van cursussen, waarvan de organisatie en secretariaat door eiseres waren uitbesteed aan een derde, te weten [A BV]. Voorts onderhoudt eiseres een website ten behoeve van haar leden, alsmede een modellenbank en een databank. In samenwerking met [B] organiseert eiseres een beroepsopleiding. Eiseres organiseert bijeenkomsten waar collegiaal overleg tussen de leden plaatsvindt en ten slotte organiseert eiseres jaarlijks een congres, dat, om de bekendheid met estate-planning in de notariële praktijk te vergroten, tevens openstaat voor niet-leden.

2.4. De in het onderhavige jaar door eiseres genoten baten bestaan onder meer uit contributie (€ 139.122), bijdragen voor verplichte nascholing (€ 50.410), entreegelden (€ 32.175), inschrijfgelden voor congressen (€ 17.282) en lesgelden voor de beroepsopleiding (€ 36.655)

2.5. Over de jaren 2000 tot en met 2003 heeft eiseres (positieve) exploitatieresultaten behaald van € 43.420 (2000), € 72.451 (2001), € 69.541 (2002), € 61.694 (2003). Eiseres heeft ultimo 2003 een (positief) vermogen van € 255.516.

2.6. In een nader stuk heeft eiseres een deel van de door haar in 2001 behaalde opbrengsten en kosten als volgt uitgesplitst naar activiteit:

Directe Indirecte

Activiteit Opbrengst kosten kosten Resultaat

Congres 17.282 11.002 1),2) 8.513 -/-2.233

Cursussen - - - -

Beroepsopleiding 36.655 3) 4.526 4) 18.057 14.072

53.937 15.528 26.570 11.839

1) (…)

2) Indirecte kosten toerekenbaar aan congres: 135.006 x 17.282 / (237.408 + 36.655) = 8.513.

3) Dit betreft de door [A BV] gefactureerde uren, welke expliciet betrekking hebben op de beroepsopleiding.

4) Indirecte kosten toerekenbaar aan beroepsopleiding: 135.006 x 36.655 / (237.408 + 36.655) = 18.057.”

Tegen de vaststelling van deze feiten door de rechtbank is in hoger beroep geen bezwaar ingebracht. Het Hof zal eveneens van deze feiten uitgaan en voegt daar nog het volgende aan toe.

2.2. Belanghebbende is blijkens artikel 2 van de haar statuten gevestigd te [Z]. Het management is uitbesteed aan bureau [A BV], gevestigd te [Y]. Dit bureau verzorgt met ingang van 1 maart 2001 onder andere de ledenadministratie en de financiële administratie van belanghebbende. Daarnaast verzorgt dit bureau in opdracht van het bestuur van belanghebbende cursussen en het jaarlijks congres en is het voorts verantwoordelijk voor de dagelijkse uitvoerende werkzaamheden.

2.3. In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of, en zo ja, in hoeverre, belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.

2.4. Belanghebbende is primair van opvatting dat zij niet belastingplichtig is, en neemt subsidiair het standpunt in dat zij slechts belastingplichtig is ten aanzien van het (doen) organiseren van de beroepsopleiding en het jaarlijks congres.

De inspecteur is van opvatting dat belanghebbende belastingplichtig is voor het geheel van haar activiteiten.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen partijen voorts ter zitting hebben opgemerkt is opgenomen in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting welke aan deze uitspraak is gehecht en daarvan deel uitmaakt.

2.5. De rechtbank heeft allereerst overwogen dat zij bevoegd was om over het bij haar ingestelde beroep te oordelen, en heeft vervolgens het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

Bevoegdheid rechtbank

2.6. Belanghebbende is statutair gevestigd te [Z] en heeft daarmee, op grond van artikel 1:10, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek haar woonplaats in deze stad.

2.7. Op grond van artikel 1:14 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft een persoon die elders een kantoor houdt, ten aanzien van aangelegenheden die dit kantoor betreffen, mede aldaar zijn woonplaats.

Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat de (enkele) omstandigheid dat het management van belanghebbende is uitbesteed aan een bureau te [Y] en belanghebbende in dat opzicht aldaar kantoor houdt, niet met zich brengt dat belanghebbende voor het onderhavige geschil tevens haar woonplaats heeft in [Y]. De belastingplicht voor de vennootschapsbelasting is geen aangelegenheid die het kantoor te [Y] betreft maar een aangelegenheid die (bij uitstek) de rechtspersoon betreft en die is gevestigd te

[Z]. Aan artikel 1:14 BW komt het Hof dan verder niet toe.

2.8. Volgens artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is ten aanzien van het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan belanghebbende haar woonplaats heeft bevoegd. Alsdan was (uitsluitend) de rechtbank te ‘s-Gravenhage bevoegd om te oordelen over het beroep van belanghebbende.

2.9. Rechtbank Haarlem heeft, onbevoegdelijk, uitspraak gedaan op het beroep van belanghebbende. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Op grond van artikel 60 van de Wet op de rechterlijke organisatie oordeelt het Hof in hoger beroep over de vonnissen van de rechtbanken in zijn ressort, waaronder begrepen de rechtbank te Haarlem.

Ingevolge artikel 27s van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) kan het Hof, indien het van oordeel is dat de uitspraak waarvan appel door een andere dan de bevoegde rechtbank is gedaan, die onbevoegdheid voor gedekt verklaren en de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken.

Een redelijke uitleg van het bepaalde in artikel 27s AWR in samenhang met artikel 27j AWR jo. artikel 8:7 Awb heeft er voorts in een geval als het onderhavige toe te leiden dat het Hof waarbij het hoger beroep is ingesteld, indien het de onbevoegdheid van de rechtbank voor gedekt verklaard, ook overigens in de zaak voorziet.

2.10. Gemachtigde heeft in zijn brief aan het Hof van 13 december 2007 aangegeven dat belanghebbende zich aansluit bij de opmerkingen van de rechtbank over de relatieve competentie. De inspecteur heeft terzake geen opmerkingen gemaakt.

Het Hof leidt hieruit af dat partijen van opvatting zijn dat zij door de handelwijze van de rechtbank niet in hun belangen zijn geschaad. Nu het Hof ook overigens geen beletselen ziet zal het – mede om redenen van proceseconomie – de onbevoegdheid van de rechtbank voor gedekt verklaren, de uitspraak als bevoegdelijk gedaan aanmerken, en ook overigens in de zaak voorzien.

Belastingplicht belanghebbende

2.11. Belanghebbende heeft als doel, het bevorderen van estate-planning in de notariële beroepsuitoefening. Zij tracht dit doel onder meer te bereiken door het organiseren van een beroepsopleiding en een jaarlijks congres.

2.12. Belanghebbende organiseert voorts periodiek scholingsbijeenkomsten in de vorm van collegiaal overleg voor de leden waarbij onderling kennis en ervaring wordt uitgewisseld. Daarnaast wordt een website bijgehouden die alleen voor leden toegankelijk is, en wordt een modellen- en kennisbank aan de leden ter beschikking gesteld. Uit de overgelegde staat van baten en lasten, waarop voor het onderhavige jaar nog geen kosten zijn opgenomen voor de modellenbank, maakt het Hof op dat de modellenbank eerst vanaf 2002 operationeel is.

2.13. De hierboven genoemde beroepsopleiding leidt op tot het voor lidmaatschap noodzakelijk kennisniveau. In het beroepschrift dat in eerste aanleg is ingediend wordt daarover opgemerkt opgemerkt: “Het is dan ook uit de aard der zaak dat niet-[X]-leden deze opleiding volgen.” (Hof: [X] is de afkorting die voor belanghebbende wordt gehanteerd). Over het jaarlijkse congres wordt in hetzelfde beroepschrift opgemerkt: “Dit congres staat open voor zowel leden als niet-leden en dient met name om de bekendheid met het vakgebied en de estate-planning in de notariële praktijk te vergroten.”

2.14. Bij belanghebbende is, zo is tussen partijen ook niet in geschil, sprake van een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid.

Door een beroepsopleiding aan te bieden aan niet-leden en voorts jaarlijks een congres te organiseren dat mede toegankelijk is voor niet-leden en bedoeld is om de bekendheid met het vakgebied te vergroten, neemt belanghebbende in ieder geval in zoverre deel aan het economisch verkeer.

Voorts is het Hof van oordeel dat belanghebbende, in ieder geval voor wat betreft haar opleidingsactiviteiten feitelijk er naar streeft winst te behalen. Dit laatste volgt uit het meer dan incidenteel behalen van positieve resultaten, als vermeld onder 2.5 en 2.6 van de uitspraak van de rechtbank.

Het Hof voegt hier aan toe dat belanghebbende met het organiseren van de beroepsopleiding en het jaarlijkse congres een uiterlijk met een onderneming overeenkomende werkzaamheid verricht waardoor in concurrentie wordt getreden met andere ondernemingen (zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder letter a, van de Wet op de vennootschapsbelasting) zodat belanghebbende in zoverre een onderneming drijft.

2.15. Gelet op het hiervoor overwogene is naar het oordeel van het Hof bij belanghebbende sprake van een organisatie van kapitaal en arbeid die deelneemt aan het economisch verkeer en feitelijk streeft naar het behalen van winst (en daarbij ook in concurrentie treedt met andere ondernemingen) zodat dat belanghebbende belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting.

2.16. Vervolgens is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat en in hoeverre sprake is van een partiële belastingplicht.

Het Hof volgt in dit verband belanghebbende in haar subsidiaire stelling dat zij slechts belastingplichtig is voor het organiseren van de beroepsopleiding en het jaarlijks congres en niet voor haar overige activiteiten omdat zij zich daarbij beperkt tot het behartigen van de belangen van de leden, niet naar buiten treedt en derhalve niet deelneemt aan het economisch verkeer. Naast genoemde beroepsopleiding is er geen sprake van andere door belanghebbende georganiseerde cursussen. Het door belanghebbende organiseren van bijeenkomsten waarop leden onderling kennis en ervaring uitwisselen kan bezwaarlijk worden gezien als een deelname aan het economisch verkeer. De inspecteur heeft zijn andersluidende stelling niet of althans onvoldoende aannemelijk gemaakt.

Het Hof merkt volledigheidshalve op dat het verwerven van de rechten op een kennis- en modellenbank en het vervolgens daarvan ter beschikking stellen aan de leden, onder omstandigheden kan worden aangemerkt als een belastingplichtige activiteit. Nu deze kennis- en modellenbank in het onderhavige jaar nog niet operationeel was, laat het Hof dit aspect verder onbesproken.

2.17. De inspecteur heeft ter zitting, in reactie op vragen van het Hof, verklaard dat hij instemt met de cijfermatige uitwerking van gemachtigde van het subsidiaire standpunt van belanghebbende, zoals gevoegd als bijlage bij het beroepschrift. Alsdan is tussen partijen niet in geschil dat, nu het Hof belanghebbende volgt in deze subsidiaire stelling, het belastbaar bedrag moet worden verminderd tot € 11.839.

2.18. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar de fiscale behandeling van in haar visie vergelijkbare organisaties als [C] en [D], faalt reeds daarom nu voor beide organisaties een andere inspecteur bevoegd is dan de inspecteur die bevoegd is ten aanzien van belanghebbende. Een eventueel door zijn collega’s op een andere eenheid ingenomen afwijkend standpunt, zoals belanghebbende stelt, kan de inspecteur niet worden tegengeworpen. Een eenheidsoverstijgend beleid in zaken als dezen is niet aannemelijk geworden. De enkele stelling van gemachtigde dat dit wel ‘logisch’ zou zijn geweest, is daartoe onvoldoende.

2.19. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal het Hof de uitspraak van de inspecteur vernietigen en de aanslag verminderen tot een naar een belastbaar bedrag van € 11.839.

2.20. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht in beide instanties en op vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding gesteld op € 966 in beroep (indienen beroepschrift in eerste aanleg en twee maal verschijnen ter zitting is drie punten maal € 322 maal wegingsfactor 1) en € 644 in hoger beroep (indienen beroepschrift in appel en verschijnen ter zitting is twee punten maal € 322 maal wegingsfactor 1) wegens verleende rechtsbijstand.

3. Beslissing

Het Hof

vernietigt de uitspraak van de rechtbank;

verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar bedrag van € 11.839;

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.610 en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten aan belanghebbende moet vergoeden;

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze voor de behandeling van het

beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 704.

Aldus vastgesteld door mrs. A.M. van Amsterdam, voorzitter, E.A.G. van der Ouderaa en H.N. van der Kolk, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 1 april 2009 in het openbaar uitgesproken.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.