Home

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2008, BD3961, 07/316

Gerechtshof Amsterdam, 10-06-2008, BD3961, 07/316

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
10 juni 2008
Datum publicatie
13 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2008:BD3961
Zaaknummer
07/316

Inhoudsindicatie

Na een langdurige bezwaarprocedure komt de inspecteur uiteindelijk volledig tegemoet aan belanghebbende. De UTB wordt vernietigd. Belanghebbende wordt een forfaitaire proceskostenvergoeding groot € 161 toegekend in plaats van de gevraagde integrale kostenvergoeding van € 24.443,76. Vervolgens stelt belanghebbende hoger beroep in. Naar het oordeel van de Douanekamer heeft belanghebbende, hoewel de handelwijze van de douane voor verbetering vatbaar was, niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur in het onderhavige geval dermate onzorgvuldig heeft gehandeld, dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit. Voor de gevraagde integrale kostenvergoeding is dus geen plaats. Hoger beroep ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 07/316 DK

uitspraak van de Douanekamer

op het hoger beroep van

X B.V.,

gevestigd te Z,

belanghebbende,

gemachtigde mr. E.M. Hartman en mr. P. Bakker,

tegen de mondelinge uitspraak in de zaak no. AWB 06/7031 van de enkelvoudige douanekamer van de rechtbank Haarlem van 27 april 2007 in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Douane West, kantoor Hoofddorp,

de inspecteur.

1.Beschikking, bezwaar en geding voor de rechtbank

1.1. Op 18 maart 2005 is aan belanghebbende naar aanleiding van een controle na invoer onder nummer [….] een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 248.993,83 aan douanerechten en voor € 107.967,14 aan omzetbelasting.

1.2. Op 25 maart 2005 is belanghebbende in bezwaar gekomen. Met kenmerk [….] heeft de inspecteur dat bezwaar bij uitspraak van 19 mei 2006 toegewezen en de UTB vernietigd. Aan belanghebbende is een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend, groot € 161, in plaats van de gevraagde integrale kostenvergoeding, ten bedrage van € 24.443,76.

1.3. Tegen het bedrag van voornoemde forfaitaire vergoeding heeft belanghebbende op 30 juni 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank Haarlem. Met de in de aanhef hierboven vermelde uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.

2. De procedure voor de Douanekamer van het Gerechtshof

2.1. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 13 juni 2007 per fax, en op dezelfde datum ook per brief, hoger beroep ingesteld bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer). De gronden van dat beroep zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2007.

2.2. De inspecteur heeft op 16 januari 2008 een verweerschrift ingediend.

2.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2008. Aldaar zijn verschenen mr. P. Bakker, gemachtigde, tot zijn bijstand vergezeld van mr. E.M. Hartman, alsmede [A], medewerker van belanghebbende. Namens de inspecteur is verschenen mr. R.F. van ’t Loo, tot zijn bijstand vergezeld van mr. M. Padt. Partijen hebben een pleitnota met bijlagen overgelegd en voorgelezen. Zij hebben van de bijlagen kennis kunnen nemen en hebben zich daarover kunnen uitlaten.

3. De feiten en het geschil

3.1. Bij de Douanekamer zijn geen nieuwe feiten aan de orde gekomen, zodat moet worden uitgegaan van de feiten zoals die door de rechtbank zijn weergegeven:

“1.1. Eiseres [in de onderhavige uitspraak ‘belanghebbende” genoemd ] deed over de periode 2000 tot en met 2004 op eigen naam en voor eigen rekening aangiften voor de douaneregeling in het vrije verkeer brengen. In de aangiften werden in de vakken 1 en 37 respectievelijk de codes IM 6 (wederinvoer) en 6121-190 (wederinvoer met gelijktijdig in het vrije verkeer brengen tot verbruik na passieve veredeling) vermeld. Voorts werd in vak 44 verwezen naar de vergunningen passieve veredeling die aan [B] B.V. (hierna: B) waren verleend.

In de op 19 augustus 1998 aan B verleende vergunning was het haar toegestaan diepgevroren verse haring, alsmede gezouten en gekaakte haring (in beide gevallen GN-code 0303.5005) tijdelijk naar Polen uit te voeren en in Polen tot veredelingsproducten, i.c. maatjesharing, te bewerken (GN-code 0305.6100). Bij vervanging op 29 november 2002 van deze vergunning werd het B toegestaan diepgevroren gekaakte haring alsmede verse of gekoelde haring (GN-code 0303.5005) tijdelijk naar Polen uit te voeren en aldaar tot veredelingsproducten, i.c. maatjesharing, te bewerken. In bijlage 2 van deze vergunning was voor de

veredelingsproducten de niet bestaande GN-code 0305.5000 vermeld. De veredelingsproducten werden vanaf 2002 onder GN-code 0303.5000.90 als bevroren haring aangegeven.

1.2. Bij B is een controle na invoer ingesteld waarbij de juistheid van de door eiseres in de periode 2000 tot en met 2004 gedane aangiften werd beoordeeld. Gebleken is onder meer dat de in de bij de aangever (eiseres) in bezit zijnde vergunning vermelde goederencode bij wederinvoer handmatig in 0303 was veranderd.

2.1. Naar aanleiding van de onder 1.2. vermelde controle is op 18 maart 2005 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) opgelegd ten bedrage van € 248.993,83 aan rechten bij invoer en € 107.967,14 aan omzetbelasting. Eiseres heeft bij brief van 24 maart 2005, door verweerder (Douanekamer: de inspecteur) op 25 maart 2005 ontvangen, tegen deze UTB een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 mei 2006 het bezwaar toegewezen en de UTB vernietigd. Tevens heeft verweerder een proceskostenvergoeding aan eiseres toegekend van €161, in plaats van de gevraagde integrale kostenvergoeding.

2.2. Eiseres heeft daartegen bij brief van 29 juni 2006, door de rechtbank op 30 juni 2006 ontvangen, beroep ingesteld. Eiseres heeft bij brief van 3 april 2007, door de rechtbank ontvangen op 4 april 2007, nadere stukken ingediend ”.

3.2. In geschil is de hoogte van de proceskostenvergoeding die is toegekend in de uitspraak op het bezwaar van 19 mei 2006.

4. Het standpunt van partijen

- Belanghebbende

4.1. Er was geen grond tot navorderen. De UTB was ten dele gebaseerd op tijdvakken die buiten de navorderingstermijn lagen en ten dele op niet bestaande GN-codes.

4.2. Er zijn diverse douaneregelingen door elkaar gehaald.

4.3. De UTB was ten dele gebaseerd op goederen waarvoor het douanerecht nul procent bedroeg.

4.4. De wijziging in de vergunning is niet door belanghebbende maar door een medewerker van de importeur aangebracht. Deze wijziging heeft er echter niet toe geleid dat te weinig douanerechten zijn betaald.

4.5. De inspecteur kon er redelijkerwijs niet van uitgaan dat de beschikking in rechte stand zou houden. Er is sprake van handelen tegen beter weten in en van misbruik van procesrecht. Dit mede omdat de inspecteur zijn ‘pleitbaar’ standpunt pas in zijn pleitnota voor de rechtbank kenbaar heeft gemaakt. Verwezen wordt naar het niet-openbare deel van het controlerapport met de conclusie van controle-ambtenaar [C].

4.6. De - uitzonderlijk hoge - kosten van de door gemachtigde verrichte werkzaamheden zijn het gevolg van de door de douane op onbegrijpelijke gronden opgelegde UTB en van de zeer gebrekkige informatieverstrekking van de douane.

4.7. Er is sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 25 mei 2007, nr. 06/00081.

4.8. Verzocht wordt om veroordeling van de inspecteur in de kosten van de procedure voor de Douanekamer en in die voor de rechtbank.

4.9. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende opgemerkt:

In de bij de pleitnota gevoegde bijlagen met facturen is een specificatie van de werkzaamheden opgenomen. De BTI is verleend voor onder andere tariefpost 0303 50 00. Er is altijd overleg tussen de douane IJmuiden en belanghebbende geweest. Ook de importeur had overleg met de douane. Post 0305 is aangepast toen werd ontdekt dat deze niet bestond. Bijna alle aangiften waren oranje of rood geselecteerd dus zijn ze waarschijnlijk door de douane opgenomen en gecontroleerd.

- Er zijn facturen van D B.V. (D) en van E. Die van D zijn aanwezig omdat dit bureau conform de FENEX-condities de importeur aansprakelijk diende te stellen.

- De fax van 27 december 2004 van belanghebbendes medewerker, [F] aan [C] van de douane is bij de pleitnota gevoegd om een beeld te geven van de feitelijke goede samenwerking van de douane met belanghebbende.

- Niet is bekend waarom belanghebbende aangifte heeft gedaan en heeft verwezen naar de vergunning passieve veredeling. Dit is inderdaad verwarrend. Het douanerecht op dat moment was 0% en daarnaast gold een schorsing erga omnes. De regeling passieve veredeling is een vrijstelling die dan inderdaad niet relevant is. Een vreemde gang van zaken maar juridisch niet onjuist. De goederencode moet de basis van de aangifte zijn.

- De bij de controle-ambtenaar bestaande verwarring kan aanleiding zijn voor een controle maar niet voor het uitreiken van een UTB.

- De inspecteur

4.10. De UTB is vernietigd c.q. herroepen. Primair wordt gesteld dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning van een integrale proceskostenvergoeding rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. De door belanghebbende vermelde uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden is niet van toepassing nu het daar om een andere situatie gaat dan de onderhavige.

4.11. Er was wel degelijk een grond voor de oplegging van de UTB. De constatering dat belanghebbende in de aangiften IM 6 de GN-code 0303 50 00 heeft vermeld, waarvan zij wist dat die niet was vermeld in de bijlage bij de vergunning waarnaar in de aangifte werd verwezen en die belanghebbende zelf handmatig had gewijzigd, vormde de aanleiding voor de UTB. Dit is een pleitbaar standpunt.

4.12. Het is niet juist dat de handmatige wijziging van de vergunning niet heeft geleid tot een te lage afdracht van douanerechten.

4.13. Een medewerker van belanghebbende heeft verklaard het ‘tariefnummer’ op de vergunning passieve veredeling te hebben aangepast. Verwezen wordt naar het verhoor van de heer F, gedateerd 21 december 2004.

4.14. Er is geen sprake van dat verschillende douaneregelingen door elkaar zijn gehaald.

4.15. Het bezwaar is toegewezen omdat ten aanzien van de aangiften van vóór 19 maart 2002 niet vaststond dat het handelen van belanghebbende was gericht op het ontduiken van rechten bij invoer. Voor de aangiften vanaf 19 maart 2002 is het bezwaar toegewezen omdat uit het controlerapport niet onomstotelijk - per individuele aangifte - bleek dat de door belanghebbende vermelde GN-code onjuist was.

4.16. Het pleitbaar standpunt is reeds in de uitspraak op bezwaar kenbaar gemaakt. Er heeft overleg plaatsgevonden over de bevindingen naar aanleiding van de controle nog vóór het uitreiken van de UTB.

4.17. Er is geen sprake van gebrekkige informatieverstrekking. De douane heeft zich in de bezwaarfase actief opgesteld. Belanghebbende en haar gemachtigde konden zich beperken tot het houden van een vinger aan de pols. Het gaat dan om werkzaamheden die niet uitstijgen boven hetgeen van een adviseur verwacht mag worden.

4.18. Subsidiair wordt gesteld dat het bedrag van de gemaakte kosten te hoog is. Een deel van de gemaakte kosten komt niet voor vergoeding in aanmerking.

Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende opgemerkt:

- Het is vreemd om in een vergunning passieve veredeling post 0303 (0%) aan te geven .Dit kon gewoon plaatsvinden via een aangifte voor het vrije verkeer. De BTI voor post 0304 is onder de vergunning gebracht omdat douanerechten verschuldigd waren. De post 0303 50 00 (bevroren haring) hoort niet onder de regeling passieve veredeling te worden gebracht. Dit is zinloos, want er is sprake van een 0-tarief. Belanghebbende deed dus (kennelijk) aangifte voor de regeling passieve veredeling met een daarvoor niet bestemde tariefpost. Er is hierdoor verwarring en een gevoel dat er iets niet klopte ontstaan bij de controlerend ambtenaar. Bij hem leefde de gedachte dat de tariefpost de post van de veredelde producten (“maatjesharing”) moest zijn. Hij kon echter niet hard maken, bewijstechnisch, dat post 0303 niet juist was en dat het 0305 61 00 moest zijn. Per aangifte waren daartoe onvoldoende gegevens aanwezig.

- Het controlerapport was onduidelijk want het hinkte op twee gedachten. Een fout in het controlerapport is niet ongebruikelijk; het is dan ook niet bijzonder dat in de uitspraak op bezwaar de zaak wordt gecorrigeerd.

- Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden noch van een ‘schrijnend geval’. Derhalve is er ook geen ruimte voor een bedrag dat de Douanekamer vaststelt “in goede justitie”. Het komt vaker voor dat de motivering van de UTB niet in orde is. Echter, de UTB verwijst wel naar het controlerapport. Daarin is voor de aangiften een Excel-berekening opgenomen. Het is redelijk dat belanghebbende hulp van een douanespecialist in heeft geroepen.

- Belanghebbende was op de hoogte van de ingestelde controle en de resultaten daarvan voordat de UTB werd uitgereikt. Op 21 december 2004 is met belanghebbende over de controlebevindingen gesproken. Het is dus niet zo dat belanghebbende niet wist waar de UTB op was gebaseerd. Ik benadruk dat de resultaten van de controle rechtstreeks verband houden met de verwarrende handelwijze van belanghebbende om in de aangifte te verwijzen naar de vergunning passieve veredeling en vervolgens een andere tariefpost op de aangifte in te vullen. Belanghebbende is op de hoogte gesteld van deze omstandigheid en in de gelegenheid gesteld te reageren maar heeft hier geen gebruik van gemaakt. De grondslag van de UTB was belanghebbende dus bekend.

- Belanghebbende had zich de kosten in de bezwaarfase kunnen besparen. De inspecteur heeft een actieve rol gespeeld om de achtergrond van het controlerapport te achterhalen.

- In de vergunning passieve veredeling maatjesharing van 19 augustus 1998 is in bijlage 1a, lijst van te veredelen goederen, opgenomen GN-code 0303 50 05: ‘maatjesharing, zijnde lichtgezouten voor consumptie geschikte haring, diepgevroren’. Bij brief van 25 augustus 1999 is de vergunning door de douane uitgebreid. In de daarbij opgenomen bijlage 1a, lijst van te veredelen goederen, is opgenomen GN-code 0305 61 00, ‘maatjesharing, zijnde lichtgezouten voor consumptie geschikte haring, diepgevroren’.

In de vergunning voor 2002 moest worden opgenomen de GN-code 0305 61 00, echter abusievelijk is vermeld de GN-code 0305 50 00.

5. De overwegingen van de Douanekamer

5.1. Nu vaststaat dat de inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar geheel aan belanghebbende is tegemoetgekomen en dat belanghebbende een verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten heeft gedaan, dient de inspecteur in beginsel ingevolge artikel 7:15 juncto artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in die kosten te

worden veroordeeld.

Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur in het onderhavige geval dermate onzorgvuldig heeft gehandeld, dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit. Voor de gevraagde integrale kostenvergoeding is derhalve geen plaats.

5.2. Alhoewel naar het oordeel van de Douanekamer de handelwijze van de douane voor verbetering vatbaar was – met name de motivering van de UTB laat te wensen over – is het verklaarbaar dat de UTB werd uitgereikt. De inspecteur heeft in dit verband voorts – niet, althans onvoldoende weersproken – gesteld dat belanghebbende reeds op 21 december 2004 op de hoogte is gebracht van de bevindingen van de controle en van de redenen om de onderhavige UTB uit te reiken. De inspecteur heeft duidelijk aangegeven dat de aanleiding voor de UTB met name gelegen is in de verwarrende verwijzing op de aangiften naar de vergunning passieve veredeling. In zoverre is derhalve geen sprake van een – door de inspecteur teweeggebrachte – bijzondere omstandigheid die een ruimere vergoeding van kosten dan de forfaitaire zou rechtvaardigen.

5.3. Het is zeker aannemelijk dat de gemachtigde als gevolg van de UTB vele werkzaamheden heeft moeten verrichten, maar diens advieswerkzaamheden stijgen niet uit boven de gebruikelijke, zoals die van een adviseur in een bezwaarprocedure mogen worden verwacht. Ook hieruit volgt dat voor het passeren van de forfaitaire vergoeding, welke immers de hoofdregel is, geen grond is.

5.4. De overige grieven die belanghebbende heeft aangevoerd, wat daar ook van zij, kunnen naar het oordeel van de Douanekamer evenmin leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep: er liggen geen elementen in besloten die de onderhavige bezwaarprocedure tot een bijzondere in de zin van artikel 2, lid 3, van het Besluit maken.

5.5 . Uit het vorenoverwogene volgt dat het hoger beroep ongegrond is zodat de uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

6. De beslissing

De Douanekamer bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak is vastgesteld op 10 juni 2008 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mrs. E.M. Vrouwenvelder en K. Kooijman, leden van de Douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.

De griffier: De voorzitter:

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.