Gerechtshof Amsterdam, 13-02-2007, AZ9302, 04/1822 DK
Gerechtshof Amsterdam, 13-02-2007, AZ9302, 04/1822 DK
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 februari 2007
- Datum publicatie
- 26 februari 2007
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ9302
- Zaaknummer
- 04/1822 DK
Inhoudsindicatie
Ten aanzien van de verleende teruggaaf dan wel kwijtschelding
De inspecteur heeft niet langer bestreden dat de uitnodigingen tot betalingen met de nummers 0056.66.302/00.7.0153, 0056.66.302/00.7.0154 en 0061.78.935/00.7.0085, groot respectievelijk € 1.347,98, € 2.552,09 en € 17.339,--, alsmede uitnodiging tot betaling met nummer 0056.66.302/00.7.0152 voor een bedrag van € 2.556,22, ten onrechte zijn gehandhaafd, nu artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW aan navordering in de weg heeft gestaan. De inspecteur heeft ook - nà zijn uitspraken op bezwaar - op die gronden teruggaaf dan wel kwijtschelding verleend; de Douanekamer zal dienovereenkomstig de drie eerstgenoemde uitnodigingen tot betaling vernietigen, en ten aanzien van de laatstgenoemde uitnodiging tot betaling nog slechts oordelen over het na de vermindering overgebleven bedrag.
Ten aanzien van de gehandhaafde bedragen
Aangaande het restant van de uitnodiging tot betaling met nummer 0056.66.302/00.7.0152, aldus verminderd tot een bedrag van € 50.870,--, en aangaande het bedrag (€ 1.154,91) van de uitnodiging tot betaling met nummer 0056.66.302/00.7.0155, welke beide uitnodigingen binnen de termijn van drie jaar van artikel 221, derde lid, van het CDW zijn uitgereikt, overweegt de Douanekamer als volgt.
Op grond van artikel 81 van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (hierna: UCDW), in de ten tijde van de invoer geldende tekst, komen producten van oorsprong uit een begunstigd land in het kader van het Algemeen preferentieel systeem bij invoer in de Gemeenschap voor een tariefpreferentie in aanmerking, mits zij in de zin van artikel 78 van de UCDW rechtstreeks naar de Gemeenschap zijn vervoerd, onder overlegging van een certificaat van oorsprong, formulier A, dat door de douaneautoriteiten of door andere bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land is afgegeven, en onder de voorwaarde dat dit land de Commissie onder meer de bij artikel 93, eerste lid, van de UCDW vereiste informatie heeft verstrekt.
Voor de Douanekamer staat vast, zoals tussen partijen ook niet in geschil is, dat ten tijde van de aanvaarding van de onderhavige aangiften voor het vrije verkeer Senegal, als begunstigd land, de informatie als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van de UCDW, in de ten tijde van de invoer geldende tekst, niet aan de Commissie had verstrekt.
Belanghebbende beroept zich op het feit dat Senegal als begunstigde van het systeem van algemene tariefpreferenties is toegelaten, op grond waarvan de tariefpreferentie alsnog zou kunnen worden toegekend. Dit kan echter niet wegnemen dat ingevolge artikel 97 van de UCDW de begunstiging pas kan worden geëffectueerd na de publicatie als bedoeld in artikel 93, tweede lid, van de UCDW.
Gelet op het verplichtende karakter van vorenstaande regeling, kwamen de onderhavige goederen op het moment dat zij in de Gemeenschap voor het vrije verkeer werden aangegeven niet in aanmerking voor de in artikel 67, eerste lid, van de UCDW bedoelde tariefpreferentie.
Naar de inspecteur gemotiveerd heeft aangevoerd, heeft met betrekking tot de onderwerpelijke, met behulp van Sagitta gedane electronische aangiften (1.1.) voor het vrije verkeer bij de verificatie geen inhoudelijke en diepgaande controle van de certificaten plaatsgevonden. Er is alleen gekeken of het certificaat aanwezig was en of dat in verband kon worden gebracht met de aangifte.
Indien bij een dergelijke globale controle de aangiften worden gevolgd, kan niet worden gesproken van een actieve gedraging van de douane die zou zijn aan te merken als een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW, die aan controle achteraf en navordering, zoals in casu heeft plaatsgevonden, in de weg zou staan.
Belanghebbende kan ook geen vertrouwen ontlenen aan de internetsite van de Europese Commissie, reeds omdat deze instelling niet kan worden aangemerkt als een douaneautoriteit in de zin van 220, tweede lid, letter b, van het CDW.
Navordering van douanerechten wordt uitsluitend beheerst door de communautaire voorschriften dienaangaande, zodat het afzien van navordering alleen in het licht van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van artikel 220 voornoemd kan worden beoordeeld. Een beroep op andere beginselen, die buiten het bereik van deze bepaling zouden liggen, kan derhalve niet slagen.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 04/1822 DK
de dato 13 februari 2007
1. De procedure
1.1. Op 10 mei 2004 is bij de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) een beroepschrift ingekomen van mr. J te B, gemachtigde, ingediend namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid H B.V. te B, belanghebbende.
Het beroep is gericht tegen de uitspraken van het hoofd van de Belastingdienst/Douane Noord, kantoor A (hierna: de inspecteur) van 31 maart 2004, kenmerken ..., ..., ..., ... en ..., betreffende de bezwaren tegen de in vijf uitnodigingen tot betaling vermelde bedragen aan douanerechten, te weten:
- nummer 0056.66.302/00.7.0152 van 6 oktober 2003; groot € 53.426,22;
- nummer 0056.66.302/00.7.0153 van 6 oktober 2003; groot € 1.347,98;
- nummer 0056.66.302/00.7.0154 van 6 oktober 2003; groot € 2.552,09;
- nummer 0056.66.302/00.7.0155 van 6 oktober 2003; groot € 1.154,91;
- nummer 0061.78.935/00.7.0085 van 3 februari 2004; groot € 17.339,--.
1.2. Van belanghebbende is een griffierecht van € 273,-- geheven.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer op 9 mei 2006. Daar zijn verschenen mr. J namens belanghebbende, tot bijstand vergezeld van A, werkzaam bij belanghebbende, en namens de inspecteur mr. L, tot bijstand vergezeld van mr. C. Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen, welke bij de gedingstukken zijn gevoegd.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende houdt zich onder meer bezig met de import van
groente- en fruitproducten. In de periode van 8 februari 2002 tot 25 april 2003 heeft zij bij de douane te Rotterdam aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor zendingen cherrytomaten, afkomstig uit Senegal. De producten werden aangegeven onder post 0702 00 00 van het Gemeenschappelijk douanetarief (GDT). Als land van oorsprong is Senegal vermeld.
2.2. In verband met de toepassing van een verlaagd, preferentieel tarief van 0% voor goederen onder de post 0702 00 00 in het kader van het Algemeen Preferentieel Systeem (APS), zijn bij de aangiften ten bewijze van de oorsprong Senegal certificaten van oorsprong, formulier A, overgelegd. Het betrof de volgende certificaten van oorsprong:
nummers 02/1715, 02/1938, 02/1939, 02/1717, 28512, 28532, 28501, 28500, 28,516, 28519, 28535, 28537, 28536, 28527, 28529, 28533, 28528, 28530, 28531, 28546, 2855, 28558, 28562, 28559, 28556, 28563, 28561, 28550, 28549, 28552, 28568, 28564, 28578, 28574, 28573, 28572, 28581, 28576, 28571, 28569, 28591, 28585, 28589, 28590, 28600, 28599, 28593, 28608, 28607, 28606, 28609, 28616, 28613, 28615, 28628, 28618, 28620, 28624, 28625, 28626, 28621, 28627 en 28629.
De goederen zijn met toepassing van het preferentiële tarief in het vrije verkeer gebracht.
2.3. Achteraf is gebleken dat de autoriteiten van Senegal op 27 mei 2003 de Europese Commissie, te weten een delegatie die op dat tijdstip een bezoek bracht aan het land, hebben geïnformeerd omtrent de namen en adressen van de zich op hun grondgebied bevindende overheidsinstanties die bevoegd zijn voor de afgifte van certificaten van oorsprong, formulier A, de specimens van de afdrukken van de door deze instanties gebruikte stempels, alsmede omtrent de namen en adressen van de bevoegde overheidsinstanties die met de controle van de certificaten van oorsprong, formulier A, en van de factuurverklaringen zijn belast.
2.4. Tot de gedingstukken behoort een brief van de Europese Commissie, bureau “Rules of origin”, van 22 maart 2004, gericht aan de inspecteur. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Subject: Recovery action by Dutch customs in relation to imports of cherry tomatoes from Senegal
Dear Mr ...,
I write concerning the recovery action by the Dutch customs authorities in respect of imports of cherry tomatoes from Senegal. Your authorities are claiming
€ 90.000 in unpaid duty and penalties in respect of consignments declared for free circulation before the Commission had received from the Senegalese authorities the stamps and details of issuing and control authorities required by the administrative cooperation provisions of GSP.
As it has now been found that this information was first received by the Commission (the Commission delegation in Senegal) on 27 May 2003, this date may be taken as the relevant date, and not 12 june 2003 as previously notified. The records in our SMS database are being amended to make this clear.”
2.5. Tot de gedingstukken behoort nog een brief van de Europese Commissie, bureau “Rules of origin”, van 29 maart 2004, gericht aan belanghebbende. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
“Subject: Imports of cherry tomatoes from Senegal
(...)
Dear Mr ...,
From your letter and our contacts with the Dutch customs authorities, I understand that the Dutch authorities’ recovery action for € 90.000 relates to the imports you made between 2002 and May 2003.
(...)
In the case of Senegal, it was not until last year that it communicated details
of its stamps and issuing authorities for GSP to the Commission. In accordance with the rules above, imports before the date this information is received by the Commission cannot be granted the benefit of tariff preference. The fact that Senegal had communicated the necessary details for its exports under the Cotonou agreement is not relevant, since these need not necessarily be the same as those responsible for GSP matters.
The Dutch customs authorities have now carried out post-clearance checks, as is their right and indeed duty, and they have requested the payment of duty on all declarations for free circulation before the relevant date. However, I can inform you that the date to be taken into consideration should in fact be 27 May 2003, the date of receipt of the information by the Commission delegation in Senegal, and not 12 june, the date of receipt in Brussels.
For goods declared for free circulation in the Community before 27 May 2003 for which duty is now requested, it is not possible to grant a general remission of this duty. However, pursuant to the relevant provisions of the Community Customs Code, it is possible for individual debtors to make a claim for or non-recovery in special situations described by that Code (Article 220(2)(b) in conjunction with Article 236, and Article 239). Any such requests should be made by the importers to the competent authorities of the Member State concerned. However, it is evident that there could be no guarantee of the outcome.
Regarding penalties, this is a matter for the Member States to decide, insofar as they are proportionate to the offence.”
2.6. Op basis van de sub 2.3. vermelde bevindingen van de delegatie van de Europese Commissie heeft de inspecteur besloten dat voor de ingevoerde goederen niet het preferentieel tarief, maar het algemene tarief van 8,8% heeft te gelden, en heeft hij de sub 1.1. vermelde uitnodigingen tot betaling aan belanghebbende uitgereikt.
2.7. Belanghebbende heeft op 8 oktober 2003 en 11 februari 2004 bezwaarschriften ingediend tegen de uitnodigingen tot betaling. Op 31 maart 2004 heeft de inspecteur de bezwaarschriften afgewezen.
2.8. Bij beschikkingen van 14 oktober 2004, kenmerken 0056.66.302/00.C.0185, 0056.66.302/00.C.0186 en 0056.66.302/00.C.0187, heeft de inspecteur bedragen aan douanerechten, groot respectievelijk € 2.556,22, € 1.347,98 en
€ 2.552,09, terugbetaald dan wel kwijtgescholden. In de beschikkingen is als reden voor de terugbetalingen dan wel kwijtscheldingen vermeld:
“Met de uitnodigingen tot betaling (...) heb ik bij u douaneschulden nagevorderd (...). Deze bedragen heb ik echter gedeeltelijk onterecht geboekt. Het feit dat op aangifte te weinig douanerecht is geboekt, was namelijk bij een aantal van de aan deze UTB’s ten grondslag liggende aangiften het gevolg van een vergissing van de douaneautoriteiten die u redelijkerwijs niet kon ontdekken. Hierbij verleen ik u, op grond van artikel 236 en artikel 220, lid 2, letter b van het Communautair Douanewetboek, terugbetaling/kwijtschelding voor het bedrag dat ik met UTB’s met nummer 0056.66.302/00.7.0153 en 0056.66.302/00.7.0154 heb nagevorderd. Op grond van diezelfde artikelen verleen ik u terugbetaling voor een bedrag van
€ 2.556,22 dat ik met UTB 0056.66.302/00.7.0152 heb nagevorderd.”
2.9. Bij beschikking van 14 oktober 2004, kenmerk 0061.78.935/00.C.0099, heeft de inspecteur een bedrag aan douanerechten, groot € 17.339,--, terugbetaald dan wel kwijtgescholden. In de beschikking is als reden voor de terugbetaling dan wel kwijtschelding vermeld:
“Met uitnodiging tot betaling (...) nummer 0061.78.935/00.7.0085 van 3 februari 2004 heb ik bij u een douaneschuld nagevorderd van € 17.339,00. Deze schuld heb ik echter onterecht geboekt. Het feit dat op aangifte te weinig douanerecht is geboekt, was namelijk het gevolg van een vergissing van de doauenautoriteiten die u redelijkerwijs niet kon ontdekken. Hierbij verleen ik u, op grond van artikel 236 en artikel 220, lid 2, letter b van het Communautair Douanewetboek, terugbetaling/kwijtschelding voor het bedrag dat ik met bovenstaande UTB heb nagevorderd.”
3. Het geschil
In geschil is - na de sub 2.8. en 2.9. vermelde beschikkingen - of de uitnodiging tot betaling nummer 0056.66.302/00.7.0155 van 6 oktober 2003, groot € 1.154,91, en de uitnodiging tot betaling nummer 0056.66.302/00.7.0152 van eveneens 6 oktober 2003, groot € 50.870,-- (na vermindering), terecht bij de bestreden uitspraak van 31 maart 2004 zijn gehandhaafd. Meer in het bijzonder betreft het geschil het antwoord op de vraag of artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) aan navordering in de weg staat.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Aan Senegal is een preferentie toegekend met als doel de handel met dat land te bevorderen. Om aanspraak te kunnen maken op het preferentiële tarief is voldoende dat een door de autoriteiten van Senegal afgegeven certificaat van oorsprong, formulier A, bij de aangifte kan worden overgelegd. Dit blijkt uit informatie op de internetsite van de Europese Commissie, http://www.europa.eu.int.
4.2. Belanghebbende heeft de aangiften in de jaren 2002 en 2003 gedaan met behulp van het electronische systeem Sagitta. Het systeem heeft de bij de aangiften overgelegde certificaten telkens geaccepteerd. De douane heeft daarbij nooit enige op- of aanmerking in de richting van belanghebbende gemaakt. Hieraan kan het vertrouwen worden ontleend dat de aangiften in orde waren.
4.3. Achteraf is gebleken dat de autoriteiten in Senegal pas op 27 mei 2003 de benodigde stukken, stempels en informatie aan de Europese Commissie hebben overgelegd. Formeel was Senegal vóór dat tijdstip nog niet toegelaten als begunstigde van het systeem van algemene preferenties. Bovendien is gebleken dat de autoriteiten in Senegal in 2003 een nieuw stempel in gebruik hebben genomen. Het verschil met het oude stempel is echter nauwelijks waarneembaar. Dit heeft de onduidelijkheid over het precieze tijdstip van de toelating nog meer in de hand gewerkt. Ook de douane heeft het verschil tussen het oude en het nieuwe stempel niet waargenomen.
4.4. Belanghebbende is eerst achteraf en na een behoorlijk aantal maanden na de aangiften geconfronteerd met de uitnodigingen tot betaling. Dit doet geen recht aan het vertrouwen dat belanghebbende mocht hebben in de juistheid van de door haar gedane aangiften.
4.5. Namens belanghebbende is ter zitting het volgende opgemerkt.
De internetsite van de Europese Commissie is geraadpleegd. Daarop was aangegeven dat voor Senegal een preferentie gold. In navolging hiervan zijn de aangiften electronisch gedaan. Een zeer ervaren kracht bij belanghebbende, met een ervaring van meer dan vijftien jaar in de aangiftepraktijk, houdt de preferenties in de gaten.
Blijkbaar was ook de douane er niet van op de hoogte dat de preferentie nog niet gold. De vraag is waarom belanghebbende het dan wel had moeten weten. In een aantal gevallen heeft de inspecteur erkend dat er een vergissing is begaan. Waarom heeft hij dit niet voor alle gevallen gedaan.
Van Sagitta mag worden verwacht dat het betrouwbaar is. Het systeem had een signaal moeten afgeven dat de preferentie (nog) niet gold. Deze omissie in het systeem is een onzorgvuldigheid die aan de inspecteur moet worden toegerekend.
Belanghebbende is tussenhandelaar. Een hogere heffing wordt altijd doorbelast aan de afnemers. Haar voornaamste zorg is in de eerste plaats dat de producten bij de afnemers komen.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Belanghebbende heeft aanspraak gemaakt op het preferentiële tarief en heeft daartoe onder meer certificaten van oorsprong, formulier A, overgelegd. Tijdens de verificatie van de aangiften is niet gecontroleerd of voor Senegal een afgevende instantie was aangewezen. Achteraf is gebleken dat Senegal pas op 27 mei 2003 aan de Commissie heeft laten weten welke instantie bevoegd was voor het afgeven van oorsprongscertificaten. Ook het voorbeeld van het stempel is pas op 27 mei 2003 door de Commissie ontvangen. Goederen van oorsprong uit Senegal kwamen dus pas met ingang van die datum in aanmerking voor het preferentiële tarief. De onderhavige aangiften zijn gedaan in de periode van 8 februari 2002 tot 25 april 2003; derhalve is de preferentie ten onrechte toegekend.
5.2. Omdat een lager bedrag aan douanerechten was geboekt dan wettelijk verschuldigd, is op grond van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW een boeking achteraf gedaan. Bij toetsing aan dit artikel is geconstateerd dat een aantal aangiften (met een totaal betwist bedrag van € 23.795,29) daadwerkelijk zijn gecontroleerd. Daarbij is niet onderkend dat Senegal de Europese Commissie nog niet had ingelicht omtrent de namen en adressen van de zich op hun grondgebied bevindende overheidsinstanties die bevoegd zijn voor de afgifte van certificaten van oorsprong, formulier A, de specimens van de afdrukken van de door deze instanties gebruikte stempels, alsmede voor de namen en adressen van de bevoegde overheidsinstanties die met de controle van de certificaten van oorsprong, formulier A, en met de factuurverklaringen zijn belast. Deze gedraging dient als een vergissing van de douaneautoriteiten in de zin van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW te worden gekwalificeerd die belanghebbende redelijkerwijs niet had kunnen ontdekken. Het bedrag dat hiermee verschuldigd was, is aan belanghebbende terugbetaald dan wel kwijtgescholden.
5.3. Ten aanzien van de overige aangiften (met een totaal betwist bedrag van € 52.024,91) is gekeken of er een certificaat aanwezig was en of de daarop vermelde goederen in verband konden worden gebracht met de aangifte. Deze aangiften zijn door het zogenaamde witte kanaal van Sagitta gegaan. Bij deze aangiften is geen sprake van een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW. Bij een vergissing gaat het immers om een actieve gedraging van de douaneautoriteiten. De aangifte volgen is geen actieve gedraging (Hof van Justitie EG, arrest van 27 juni 1991, Mecanarte, C-348/89, Jurispr. blz. I-3277).
5.4. Belanghebbende kan geen vertrouwen ontlenen aan de internetsite van de Europese Commissie, http://www.europa.eu.int. De Commissie heeft namelijk ook een belangrijk voorbehoud gemaakt. Er staat op de site ook een “Belangrijke juridische mededeling” vermeld. In deze mededeling staat onder meer dat de Commissie geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor de op deze site verstrekte informatie kan aanvaarden.
5.5. De uitnodigingen tot betaling zijn binnen de driejaarstermijn uitgereikt; er is derhalve voldaan aan het bepaalde in artikel 221, derde lid, van het CDW.
5.6. Belanghebbende verkeert kennelijk in de veronderstelling dat de afgevende instantie had nagelaten een wijziging van de stempel door te geven. Dit is niet waar. Voor 27 mei 2003 had Senegal nog helemaal geen stempelvoorbeeld aan de Commissie ter beschikking gesteld. Het eerste stempel waarvan het voorbeeld aan de Commissie werd doorgegeven, was het stempel van het Ministère des PME et du Commerce. Dit stempel geldt met ingang van 27 mei 2003. Pas vanaf 2 januari 2004 wordt er in Senegal een nieuw stempel gebruikt en is er ook een nieuwe instantie aangewezen.
5.7. De inspecteur heeft ter zitting het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
Iedere professionele aangever weet dat Sagitta geen controlefunctie heeft maar een systeem is voor het doen van aangiften. De inspecteur heeft altijd artikel 78 van het CDW achter de hand, de controle achteraf. De ervaren kracht bij belanghebbende had zich moeten afvragen of voor Senegal een afgevende instantie was aangewezen. Hij had daarvoor eenvoudig het Handboek douane kunnen raadplegen of de website van de Belastingdienst/Douane.
Vrijwel alle importen gaan door het witte kanaal van Sagitta. Hier is bewust voor gekozen. Ware dit anders, dan zou dat neerkomen op een handelsbelemmering. Er is juist bewust voor gekozen om dit te vermijden.
Sagitta is een passief systeem. Als bij de aangifte om specifieke bescheiden wordt gevraagd, dan wil het systeem ook weten of die er zijn zodat de koppeling met de aangifte kan worden gemaakt.
In de situatie van belanghebbende is in een aantal gevallen de afweging gemaakt dat er een vergissing is begaan. Dit is nog maar zeer de vraag nu de aangiften door het witte kanaal zijn gegaan. Deze beslissing had dus ook anders kunnen uitvallen voor belanghebbende.
Belanghebbende komt in aanmerking voor een proceskostenvergoeding volgens het puntenstelsel.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Ten aanzien van de verleende teruggaaf dan wel kwijtschelding
De inspecteur heeft niet langer bestreden dat de uitnodigingen tot betalingen met de nummers 0056.66.302/00.7.0153, 0056.66.302/00.7.0154 en 0061.78.935/00.7.0085, groot respectievelijk € 1.347,98, € 2.552,09 en € 17.339,--, alsmede uitnodiging tot betaling met nummer 0056.66.302/00.7.0152 voor een bedrag van € 2.556,22, ten onrechte zijn gehandhaafd, nu artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW aan navordering in de weg heeft gestaan. De inspecteur heeft ook - nà zijn uitspraken op bezwaar - op die gronden teruggaaf dan wel kwijtschelding verleend; de Douanekamer zal dienovereenkomstig de drie eerstgenoemde uitnodigingen tot betaling vernietigen, en ten aanzien van de laatstgenoemde uitnodiging tot betaling nog slechts oordelen over het na de vermindering overgebleven bedrag.
6.2. Ten aanzien van de gehandhaafde bedragen
6.2.1. Aangaande het restant van de uitnodiging tot betaling met nummer 0056.66.302/00.7.0152, aldus verminderd tot een bedrag van € 50.870,--, en aangaande het bedrag (€ 1.154,91) van de uitnodiging tot betaling met nummer 0056.66.302/00.7.0155, welke beide uitnodigingen binnen de termijn van drie jaar van artikel 221, derde lid, van het CDW zijn uitgereikt, overweegt de Douanekamer als volgt.
6.2.2. Op grond van artikel 81 van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (hierna: UCDW), in de ten tijde van de invoer geldende tekst, komen producten van oorsprong uit een begunstigd land in het kader van het Algemeen preferentieel systeem bij invoer in de Gemeenschap voor een tariefpreferentie in aanmerking, mits zij in de zin van artikel 78 van de UCDW rechtstreeks naar de Gemeenschap zijn vervoerd, onder overlegging van een certificaat van oorsprong, formulier A, dat door de douaneautoriteiten of door andere bevoegde overheidsinstanties van het begunstigde land is afgegeven, en onder de voorwaarde dat dit land de Commissie onder meer de bij artikel 93, eerste lid, van de UCDW vereiste informatie heeft verstrekt.
6.2.3. Voor de Douanekamer staat vast, zoals tussen partijen ook niet in geschil is, dat ten tijde van de aanvaarding van de onderhavige aangiften voor het vrije verkeer Senegal, als begunstigd land, de informatie als bedoeld in artikel 93, eerste lid, van de UCDW, in de ten tijde van de invoer geldende tekst, niet aan de Commissie had verstrekt.
Belanghebbende beroept zich op het feit dat Senegal als begunstigde van het systeem van algemene tariefpreferenties is toegelaten, op grond waarvan de tariefpreferentie alsnog zou kunnen worden toegekend. Dit kan echter niet wegnemen dat ingevolge artikel 97 van de UCDW de begunstiging pas kan worden geëffectueerd na de publicatie als bedoeld in artikel 93, tweede lid, van de UCDW.
Gelet op het verplichtende karakter van vorenstaande regeling, kwamen de onderhavige goederen op het moment dat zij in de Gemeenschap voor het vrije verkeer werden aangegeven niet in aanmerking voor de in artikel 67, eerste lid, van de UCDW bedoelde tariefpreferentie.
6.2.4. Naar de inspecteur gemotiveerd heeft aangevoerd, heeft met betrekking tot de onderwerpelijke, met behulp van Sagitta gedane electronische aangiften (1.1.) voor het vrije verkeer bij de verificatie geen inhoudelijke en diepgaande controle van de certificaten plaatsgevonden. Er is alleen gekeken of het certificaat aanwezig was en of dat in verband kon worden gebracht met de aangifte.
Indien bij een dergelijke globale controle de aangiften worden gevolgd, kan niet worden gesproken van een actieve gedraging van de douane die zou zijn aan te merken als een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW, die aan controle achteraf en navordering, zoals in casu heeft plaatsgevonden, in de weg zou staan.
6.2.5. Belanghebbende kan ook geen vertrouwen ontlenen aan de internetsite van de Europese Commissie, reeds omdat deze instelling niet kan worden aangemerkt als een douaneautoriteit in de zin van 220, tweede lid, letter b, van het CDW.
6.2.6. Navordering van douanerechten wordt uitsluitend beheerst door de communautaire voorschriften dienaangaande, zodat het afzien van navordering alleen in het licht van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, van artikel 220 voornoemd kan worden beoordeeld. Een beroep op andere beginselen, die buiten het bereik van deze bepaling zouden liggen, kan derhalve niet slagen.
6.2.7. Uit hetgeen sub 6.2.4. tot en met 6.2.6. hiervoor is overwogen volgt dat geen sprake is geweest van een vergissing van de bevoegde autoriteiten, zodat het beroep van belanghebbende op artikel 220, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van het CDW niet kan slagen.
6.2.8. Mitsdien moeten de uitnodigingen tot betaling, zoals weergegeven in 6.2.1., worden gehandhaafd.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de Douanekamer het bedrag van deze kosten, overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief, vast op 2 (beroepschrift en verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322,-- = € 966,--.
8. De beslissing
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak, waarvan beroep;
- vernietigt de uitnodigingen tot betaling met nummer 0056.66.302/00.7.0153, 0056.66.302/00.7.0154 en 0061.78.935/00.7.0085;
- vermindert uitnodiging tot betaling met nummer 0056.66.302/00.7.0152 tot € 50.870,--;
- handhaaft de uitnodiging tot betaling met nummer 0056.66.302/00.7.0155, groot € 1.154,91,;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 966,--, aan belanghebbende te voldoen;
- wijst de Staat der Nederlanden aan het griffierecht ad € 273,-- aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 13 februari 2007 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. K. Kooijman en mr. M.J. Kuiper, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier.
De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.