Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2006, AW5520, 05/01133

Gerechtshof Amsterdam, 19-04-2006, AW5520, 05/01133

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 april 2006
Datum publicatie
3 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2006:AW5520
Formele relaties
Zaaknummer
05/01133
Relevante informatie
Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen [Tekst geldig vanaf 01-01-2022] art. 1

Inhoudsindicatie

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat pas wordt voldaan aan het in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de WVA genoemde criterium, indien het schip bestemd is zowel voor sleepwerkzaamheden als voor hulpverleningswerkzaamheden en gebezigd wordt voor het verrichten van deze beide soorten werkzaamheden. Het is niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval het als bergingsvaartuig omschreven vaartuig bestemd is voor het verrichten van sleepwerkzaamheden op zee en in het tijdvak van naheffing ook feitelijk voor dergelijke werkzaamheden werd gebezigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep - na verwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden - van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

1.1. Van belanghebbende is ter griffie van het Gerechtshof te 's-Gravenhage een beroepschrift ontvangen op 30 mei 2000. Het beroep is aangevuld bij brief met bijlagen van 24 augustus 2000 van mr. A en bij brief met bijlagen van 8 september 2000 van B als gemachtigden en is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 28 april 2000, op het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1997.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 november 1998 een naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag aan loonbelasting/premie van f 97.265. Op het tegen die naheffingsaanslag gerichte bezwaar is bij de bestreden uitspraak verminderd tot een bedrag aan loonbelasting/premie van f 72.179. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de naheffingsaanslag.

1.2. Op 26 juni 2002 heeft het Gerechtshof te ’s-Gravenhage schriftelijk uitspraak gedaan waarbij - voor zover hier van belang - het beroep gegrond is verklaard en de uitspraak en de naheffingsaanslag zijn vernietigd.

1.3. De staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage beroep in cassatie ingesteld. Op 30 september 2005 heeft de Hoge Raad der Nederlanden onder nr. 38.701 het arrest gewezen waarbij de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, is vernietigd en het geding is verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam.

1.4. Belanghebbende en de inspecteur zijn door de griffier in de gelegenheid gesteld tot een schriftelijke reactie op het verwijzingsarrest. Namens belanghebbende is daarop gereageerd met een brief van 30 november 2005 van B; van de inspecteur is geen schriftelijke reactie ingekomen.

1.5. Het beroep is behandeld ter zitting van 15 maart 2006. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Voor de feiten verwijst het Hof naar de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, onderdeel 4. "Vaststaande feiten".

2.2. In de voor de “F” afgegeven zeebrief is deze aangeduid als een “bergingsvaartuig”. Voorts is onder meer vermeld dat het schip wordt voortbewogen door twee dieselmotoren met een vermogen van 236 kW elk. Op het schip is een kraan geplaatst, alsmede twee hydraulisch aangedreven winches. In een bedrijfsfolder is vermeld dat de “F” is bestemd voor “underwater inspection/anchor and cargo recovery and wreck removal”.

2.3. In de bedrijfsfolder zijn ook twee sleepboten (“tugs”) vermeld, de “D” en de “E”. Blijkens de voor die schepen afgegeven zeebrieven heeft de “D” een motorvermogen van 1620 kW en de “E” een motorvermogen van 1425 E pk.

3. Geschil

Na verwijzing is primair in geschil of het schip “F” voldoet aan het in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (tekst 1997; hierna: de WVA) gestelde criterium dat “het schip is bestemd voor sleep- en hulpwerkzaamheden op zee en wordt gebezigd voor het verrichten van deze werkzaamheden aan zeeschepen”. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat, indien het gelijk op dit punt aan de inspecteur is, het beroep tegen de uitspraak ongegrond dient te worden verklaard.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de processen-verbaal van de zittingen van 24 april 2002 van de derde meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage en van 15 maart 2006.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. De Hoge Raad heeft in het verwijzingsarrest onder meer beslist dat aan het in artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de WVA (tekst 1997) gestelde criterium dat “het schip is bestemd voor sleep- en hulpwerkzaamheden op zee en wordt gebezigd voor het verrichten van deze werkzaamheden aan zeeschepen” pas wordt voldaan indien het schip bestemd is zowel voor sleepwerkzaamheden als voor hulpverleningswerkzaamheden en gebezigd wordt voor het verrichten van deze beide soorten werkzaamheden.

5.2. Door het Gerechtshof te 's-Gravenhage is beslist dat de “F” is bestemd voor het verrichten van hulpverleningswerkzaamheden op zee. Tegen deze feitelijke vaststelling is in cassatie geen grief gericht en het Hof sluit zich bij die feitelijke vaststelling aan. Het Hof acht voorts door belanghebbende voldoende aannemelijk gemaakt dat de “F” in het tijdvak van naheffing ook - zij het met onderbrekingen - daadwerkelijk werd gebezigd voor hulpverleningswerkzaamheden op zee. Te onderzoeken staat dan nog of de “F” tevens is bestemd voor het verrichten van sleepwerkzaamheden op zee en in het tijdvak van naheffing ook feitelijk voor dergelijke werkzaamheden werd gebezigd.

5.3. Met hetgeen namens haar in de stukken en ter zitting van 15 maart 2006 omtrent de uitrusting en de feitelijke werkzaamheden van de “F” is aangevoerd, heeft belanghebbende tegenover het gemotiveerde verweer van de inspecteur - die erop heeft gewezen dat de “F” in de zeebrief wordt omschreven als een bergingsvaartuig en dat haar motorvermogen aanzienlijk minder is dan dat van op zee inzetbare sleepboten - niet aannemelijk gemaakt dat de “F” bestemd is voor het verrichten van sleepwerkzaamheden op zee. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de “F” feitelijk - anders dan bijkomstig en in (zeer) beperkte mate - voor sleepwerkzaamheden op zee wordt gebezigd. Het Hof merkt hierbij nog op dat het bij de vorming van zijn oordeel geen bewijskracht toekent aan de omstandigheid dat de “F” over een deugdelijk certificaat van geldigheid beschikt, nu uit die omstandigheid onvoldoende valt af te leiden over de feitelijke bestemming en de feitelijke werkzaamheden van de “F”.

5.4. Uit het voorgaande volgt dat de “F” niet voldoet aan de in voormeld artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van de WVA gestelde eis. Het beroep is derhalve ongegrond.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 19 april 2006 door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, voorzitter, J. den Boer en J.W. Zwemmer, leden, in tegen-woor-dig-heid van

mr. O. Jansen als grif-fier. De beslissing is op die datum ter open-bare zit-ting uit-ge-sproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.