Home

Gerechtshof Amsterdam, 12-03-1997, AA4353, P94/6055

Gerechtshof Amsterdam, 12-03-1997, AA4353, P94/6055

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
12 maart 1997
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:1997:AA4353
Zaaknummer
P94/6055

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam

kenmerk P94/6055

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X. te Z., belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst Particulieren P., de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is op 30 december 1994 ter griffie van het Hof een beroepschrift ingekomen, ingediend door gemachtigde, gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 25 november 1994, betreffende het bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1990.

De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 215.930 en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van primair f.195.542 en subsidiair van f.199.346 c.q. f.195.542. De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Ter zitting van 11 juni 1996 zijn verschenen belanghebbende en gemachtigden van belanghebbende alsmede de inspecteur.

De gemachtigden hebben een pleitnota voorgedragen en overlegd. Belanghebbende heeft een notitie gedagtekend 10 juni 1996 voorgedragen en overlegd. Beide stukken worden hier als ingelast aangemerkt.

Beide partijen hebben van alle stukken kennis genomen en hebben zich daarover kunnen uitlaten.

2. Tussen partijen vaststaande feiten.

2.1. Belanghebbende heeft over 1990 een belastbaar inkomen aangegeven van f 199.346. In dit belastbaar inkomen is een voordeel ter zake van werknemersopties begrepen van f 3.804.

De inspecteur heeft bij aanslagregeling het belastbaar inkomen vastgesteld op f 215.930. De inspecteur heeft het voordeel terzake van werknemersopties vastgesteld op f 20.388. De f 16.584 hogere waardering van het voordeel uit werknemersopties wordt door belanghebbende bestreden.

2.2. Belanghebbende werkte in 1990 bij K-BV te W. K-BV maakte deel uit van de K-Inc.-groep. Aan belanghebbende zijn opties op aandelen K-Inc. toegekend. De voorwaarden waaronder de werknemersopties zijn toegekend, zijn vastgelegd in het K-Inc. 1980-1981 Stock Option Plan, de K-Resources Guidelines en genummerde grants.

2.3. Ten aanzien van de uitoefenbaarheid bepaalt het K-Inc. 1980-1981 Stock Option Plan onder andere, voor zover hier van belang:

“ (a) Excercise of the Option: The optionee must earn the right to exercise the option by continuing to work for the Company. The Board or its Comittee determines when options may be exercisable…………………

(c) Termination of Employment: If the optionee’s employment terminates for any reason other than death, options under the Option Plans may be exercised not later than 30 days (or, under the 1981 Plan, such other period of time not exceeding six months as is determined by the Board or its Committee) after such termination and may be exercised only to the extent the option was exercisable on the date of termination………….

(d) Death: If any optionee should die while employed by the Company, options granted under the 1981 Plan may be exercised at any time within six months after death, but only to the extent such options would have been exercisable had the optionee continued living and terminated employment six months after the date of death………………”.

2.4 Onder de grantnumbers 00001, 00002 en 00003 zijn aan belanghebbende in 1986 en 1989 werknemersopties toegekend.

De uitoefenprijs van de opties is gelijk aan de marktwaarde van de onderliggende aandelen op het moment van vestiging van de opties.

Een deel van de in de grants 00001, 00002 en 00003 toegekende opties kunnen voor het eerst in 1990 worden uitgeoefend. De opties die in 1990 voor het eerst kunnen worden uitgeoefend en de onderliggende aandelen hebben onderstaande kenmerken.

Grantnr Grantdate Price per share Exerci- sable after Shares Marktwaarde van de aandelen ($)

00001 31-03-1986 14,125 31-03-1990 1.000 40,25(31-03-1990)

00002 05-01-1989 29,75 01-05-1990 368 39,63(01-05-1990)

00003 21-09-1989 29,75 07-03-1990 250 35,38(07-03-1990)

2.5. Begin jaren tachtig bestond er onduidelijkheid over de fiscale gevolgen van het vestigen van werknemersopties. De Belastingdienst en L. (namens K-BV) hebben een afspraak gemaakt over de wijze waarop werknemers-opties bij de werknemers van K-BV worden belast. In een 25 januari 1982 gedagtekende brief van L. aan de inspecteur (en door deze voor akkoord getekend) is vastgelegd dat belastingheffing bij de werknemers plaats vindt op de momenten waarop de werknemers de bij uitoefening van de opties verkregen aandelen vervreemden. Het bij de werknemers te belasten voordeel is gesteld op 70 % van de winst welke bij de verkoop van de aandelen wordt behaald.

3. Geschil

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in 1990 loon in de vorm van werknemersopties geniet. Indien deze vraag in bevestigende zin wordt beantwoord is de waardering van de werknemersopties in geschil.

4. Standpunt van partijen

Voor de motivering van de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.

Kort samengevat hebben partijen het volgende gesteld:

Belanghebbende:

De werknemersopties zijn vóór 1990 onder een ontbindende voorwaarde door K-Inc. toegekend. In 1990 wordt ter zake van de eerder toegekende werknemersopties geen loon genoten.

Indien de werknemersopties in 1990 tot het loon behoren moeten de opties worden gewaardeerd op basis van artikel 15 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990, het zogenoemde 7,5 %-waarderingsforfait. Zo deze waardering niet voortvloeit uit de tekst van artikel 15 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 brengt het gelijkheidsbeginsel mee dat de waardering van de werknemersopties plaats moet vinden conform het 7,5 %-waarderingsforfait.

Op grond van een in 1982 gemaakte afspraak tussen de Belastingdienst en L. kan het belaste voordeel ter zake van een werknemersoptie ten hoogste worden gesteld op 70 % van de winst welke bij verkoop van de bij uitoefening van de optie verkregen aandelen wordt behaald.

De inspecteur:

De werknemersopties zijn voorwaardelijk gevestigd. Op het tijdstip waarop de opties voor het eerst kunnen worden uitgeoefend behoren zij tot het loon. De werknemersopties die in 1990 voor eerst kunnen worden uitgeoefend worden in 1990 belast. Het met deze werknemersopties genoten voordeel kan worden gesteld op de som van de intrinsieke waarde en de verwachtingswaarde van de werknemersopties. De intrinsieke waarde is het verschil tussen de werkelijke waarde van het achterliggende aandeel en de uitoefenprijs op het moment dat de optie wordt uitgeoefend. De verwachtingswaarde is de verwachte koersstijging van het achterliggende aandeel gedurende de resterende uitoefenperiode.

Onder de eenheid Particulieren-P. is niet in een meerderheid van de gevallen een juiste wetstoepassing achterwege gebleven terzake van de belastingheffing over opties bij werknemers van K-BV. Het gelijkheidsbeginsel beperkt derhalve niet de belastingheffing.

5. Beoordeling van het geschil.

5.1. Aan belanghebbende zijn in 1986 en 1989 in het kader van zijn dienstbetrekking bij K-BV opties op aandelen K-Inc. toegekend. Deze werknemersopties zijn in delen uitoefenbaar na het verstrijken van bepaalde termijnen. De werknemersopties kunnen slechts worden uitgeoefend wanneer belanghebbende bij het verstrijken van de termijnen is overleden of nog in dienst is van de K-groep.

Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat niet sprake is van optierechten welke aanstonds en onvoorwaardelijk kunnen worden benut, doch van -onder de voorwaarde van het nog feitelijk werkzaam zijn voor de K-groep- periodiek uit te oefenen rechten om aandelen te nemen. Dit houdt in dat sprake is van optierechten onder opschortende voorwaarden. De werknemersopties behoren tot het inkomen van belanghebbende op het tijdstip dat de opties voor het eerst kunnen worden uitgeoefend.

5.2. De in 1990 genoten werknemersopties worden belast tegen de waarde van de opties op het tijdstip dat de opties voor het eerst kunnen worden uitgeoefend.

5.3. In artikel 15 Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 is een forfaitair waarderingsvoorschrift voor werknemersopties gegeven. De forfaitaire regeling geldt uitsluitend voor opties die een uitoefenprijs hebben die op het belastbare tijdstip gelijk is aan de waarde in het economische verkeer van de onderliggende aandelen. De uitoefenprijs van de onderhavige werknemersopties was in 1990 lager dan de waarde van de onderliggende aandelen. De forfaitaire 7,5%-waarderingsregeling is derhalve niet van toepassing op de door belanghebbende genoten werknemersopties.

5.4. Belanghebbende heeft gesteld dat het gelijkheidsbeginsel meebrengt dat de werknemersopties maximaal kunnen worden gewaardeerd met behulp van de 7,5%-regeling.

De inspecteur heeft de stelling van belanghebbende gemotiveerd weersproken.

Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat meer dan de helft van de collega’s, aan wie werknemersopties zijn toegekend, of meer dan de helft van de collega’s die onder de eenheid Particulieren-P. vielen in de belastingheffing zijn betrokken op grond van het 7,5%-waarderingsforfait.

Naar het oordeel van het Hof leidt het gelijkheidsbeginsel er derhalve niet toe dat het 7,5%-waarderingsforfait op de door belanghebbende genoten opties van toepassing is.

5.5. Het Hof is van oordeel dat de waarde van de door belanghebbende in 1990 genoten werknemersopties tenminste gelijk is aan het verschil tussen de waarde van de onderliggende aandelen en de uitoefenprijs van de optie op het belastbare tijdstip.

Bij de berekening van dit verschil gaat het Hof er van uit dat de inspecteur onweersproken heeft gesteld dat belanghebbende aanmerkelijk meer optierechten bezat dan waarvan bij de aanslag is uitgegaan en wel in de omvang als vermeld in het vertoogschrift, bladzijde 2 bovenaan. Deze stelling neemt het Hof als vaststaand aan.

Het in 1990 minimaal genoten bedrag kan aldus als volgt worden berekend:

Vestigings Nummer Aantal aandelen (a) Waarde aandelen in $ op genietings-tijdstip (b) Uitoefen- prijs optie in $ (c) Waarde $ op genietings- tijdstip (d) Minimumwaarde werknemers- optie in DFL: a x (b-c) x d

00001 1.000 40,25 14,125 f 1,90 f 49.637,50

00002 368 39,63 29,75 f 1,87 f 6.799,02

00003 250 35,38 29,75 f 1,91 f 2.688,32

totaal f 59.124,84

5.6. Bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting 1990 is rekening gehouden met een voordeel uit werknemersopties van f 20.388. Ter zitting hebben gemachtigde en de inspecteur verklaard dat het bij de aanslagregeling in aanmerking genomen voordeel uit werknemersopties kleiner is dan het voordeel dat op grond van de in 1982 gemaakte afspraak tussen de Belastingdienst en L. in aanmerking zou moeten worden genomen.

Het bij de aanslagregeling in aanmerking genomen voordeel uit werknemersopties is eveneens kleiner dan de minimale waarde die het Hof aan de werknemersopties toekent.

5.7. Nu de aanslag eerder te laag dan te hoog is vastgesteld dient de uitspraak te worden bevestigd. Het gelijk is mitsdien aan de inspecteur.

6. Proceskosten

Nu de uitspraak van de inspecteur in stand blijft, en er zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

7. Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de inspecteur.

De uitspraak is vastgesteld op 12 maart 1997 door mrs Smit, Kwantus en Van Sonderen, in tegenwoordigheid van mr Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die dag ter openbare zitting uitgesproken.

De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

[Zie ook arrest HR nummer 33252 (red.)]