Home

Centrale Raad van Beroep, 24-11-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2576, 21/1428 WIA

Centrale Raad van Beroep, 24-11-2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2576, 21/1428 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 november 2022
Datum publicatie
5 december 2022
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2022:2576
Zaaknummer
21/1428 WIA

Inhoudsindicatie

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Herbeoordeling. Geen recht meer op WIA-uitkering. Minder dan 35% arbeidsongeschikt. Gelet op het verschil in de ernst van de bevindingen bij de beoordeling in 2011 en de huidige beoordeling en het gegeven dat appellant zijn gronden niet heeft onderbouwd met aanvullende medische gegevens, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 november 2022

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2021, 20/4322 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Igdeli, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2022. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als opruimer in de bouw voor 35,5 uur per week. Op 6 juli 2009 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 4 juli 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 100%.

1.2.

Op verzoek van het Uwv is appellant in het kader van een herbeoordeling op 19 juni 2019 onderzocht door artsen in Turkije die hun onderzoeksbevindingen in een zogeheten TH213 formulier hebben neergelegd. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft na kennisneming van die onderzoeksbevindingen en na dossierstudie vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 oktober 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 7 november 2019 vastgesteld dat appellant na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 14 mei 2020 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 3 juli 2020 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van 8 juni 2020 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, een nieuwe FML van 8 juni 2020 en een rapport van 16 juni 2020 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het rapport uit Turkije bevat volgens de verzekeringsarts voldoende actuele medische informatie (anamnese, onderzoek en medisch specialistisch consult) om een herbeoordeling te verrichten. De bevindingen van de Turkse artsen worden overgenomen en zijn door de verzekeringsarts vertaald in beperkingen in de verschillende rubrieken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting van 20 mei 2020 bijgewoond en alle medische gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. In reactie op de stelling van appellant dat hij het medicijn Arifay Aripiprazol wel heeft genoemd in de medische vragenlijst van 18 november 2018, maar dit niet is opgenomen in het Turkse rapport, heeft het Uwv gesteld dat appellant dit medicijn kennelijk niet heeft genoemd of meegenomen naar het onderzoek. De rechtbank heeft daarbij nog opgemerkt dat het onderzoek ruim een half jaar na het invullen van de vragenlijst plaatsvond en niet is gebleken dat appellant dit medicijn toen nog gebruikte. Ook is de rechtbank verder niet gebleken of en op welke wijze dit medicijn van invloed zou zijn op de vastgestelde beperkingen. De stelling dat de vertaling van de vragenlijst matig zou zijn, wat daarvan ook zij, maakt het onderzoek dat door de artsen in Turkije is gedaan niet onzorgvuldig. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de medische beoordeling onjuist te achten. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische stukken overgelegd en de gronden die hij heeft aangevoerd zijn voornamelijk terug te voeren op de subjectieve klachtenbeleving. Uit de medische beoordeling van de psychische klachten van appellant blijkt dat appellant daarvoor medicatie in een aanvangsdosering gebruikt en eenmaal per maand een gesprek heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in de FML in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren beperkingen zijn aangenomen. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen voor zijn trillende handen, slaapproblemen en concentratieproblemen, heeft de rechtbank overwogen dat er geen beperkingen aan de handen van appellant zijn vastgesteld en er op basis van de medische stukken uit het dossier niet is gebleken van een objectieve medische aandoening op dit vlak, zoals een concentratiestoornis of een slaapstoornis. Appellant heeft geen stukken overgelegd die blijk geven van een onderschatting van zijn beperkingen. Appellant is beperkt voor 's avonds en 's nachts werken. Mede gelet op de beperkingen die zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren is er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden voor een additionele urenbeperking. Er is geen sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld of een medisch voorgeschreven behandeling waardoor appellant niet beschikbaar zou zijn voor arbeid. Ook is niet gebleken van een stoornis in de energiehuishouding waardoor er structureel dagelijks extra bedrust nodig is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarmee voldoende gemotiveerd dat er geen verdergaande beperkingen noodzakelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende, inzichtelijk en navolgbaar heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Appellant is beperkt voor samenwerken, in zoverre dat appellant met anderen kan werken maar met een eigen, van tevoren afgebakende deeltaak. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat het bij de geduide functies veelal gaat om het werken aan een eigen station in een productielijn. Het contact is niet intensief en past binnen de mogelijkheden van appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder gemotiveerd dat in de functies geen eisen aan leesvaardigheid worden gesteld waaraan appellant niet kan voldoen.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen (zorgvuldig) medisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Appellant bestrijdt dat hij niet zo uitvoerig is onderzocht als dat in de rapportage wordt gesteld. Appellant heeft verder aangevoerd dat hij het medicijn Arifay Aripiprazol gebruikt in verband met zijn psychische klachten. Het is appellant onduidelijk waarom de artsen dit medicijn niet benoemen en de overige medicijnen wel. Appellant is verder van mening dat onvoldoende beperkingen zijn aangenomen, met name ten aanzien van zijn trillende handen en (chronische) psychische klachten. Appellant heeft PTSS en heeft hiervoor één keer per maand gesprekken en wordt behandeld met medicatie. In de FML van 9 september 2009 (lees: 2011) waren er veel meer beperkingen aangenomen dan nu, terwijl er geen verandering in zijn situatie is. Appellant heeft ook nog steeds slaapproblemen. Onder verwijzing naar de gronden in beroep heeft appellant nog aangevoerd dat er een urenbeperking aangenomen dient te worden in verband met een stoornis in de energiehuishouding, als gevolg van de psychische problemen. Verder is appellant van mening dat de geduide functies niet geschikt zijn omdat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen en omdat er eisen gesteld worden aan het kunnen lezen en schrijven van de Nederlandse taal.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad oordeelt als volgt.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 14 mei 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35% en de WGA-uitkering van appellant heeft beëindigd.

4.3.

Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag zijn gelegd worden onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.

4.4.

Ten aanzien van de grond dat er in 2011 meer beperkingen waren opgenomen terwijl de medische situatie van appellant niet is gewijzigd, wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 14 september 2020 inzichtelijk heeft beschreven dat de ernst van de bevindingen zoals destijds op het spreekuur zijn waargenomen, nu niet meer als zodanig naar voren komen. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beschreven dat appellant aangeeft slecht te slapen, maar dat hij, anders dan in het verleden, geen slaapmedicatie meer gebruikt. In bezwaar zijn geen andere medische gegevens ingebracht waaruit andere bevindingen blijken dan beschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er verder op gewezen dat het voorkomen van appellant zoals wordt beschreven door de Turkse arts past bij de lage dosering van de medicatie. Als de inspanningen fysiek en mentaal niet al te zwaar zijn, kan en mag appellant ook met een depressieve stoornis hele dagen bezig zijn of werken. Er is dan ook geen reden om een zwaardere urenbeperking aan te nemen. Gelet op het verschil in de ernst van de bevindingen bij de beoordeling in 2011 en de huidige beoordeling en het gegeven dat appellant zijn gronden niet heeft onderbouwd met aanvullende medische gegevens, is er geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

4.5.

De grond dat de geduide functies niet geschikt zijn in verband met onvoldoende schriftelijke beheersing van de Nederlandse taal slaagt niet. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de werkwijze in de geduide functies, waarbij wordt gewerkt met schriftelijke instructies in de vorm van werkopdrachten met daarop voornamelijk getallen en plaatjes om het te vervaardigen product nader uit te leggen, past bij de bekwaamheden van appellant.

4.6.

Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier

als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022.

(getekend) S. Wijna

(getekend) A.M.M. Chevalier