Home

Centrale Raad van Beroep, 24-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:509, 18/5703 WIA

Centrale Raad van Beroep, 24-02-2021, ECLI:NL:CRVB:2021:509, 18/5703 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 februari 2021
Datum publicatie
11 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2021:509
Zaaknummer
18/5703 WIA

Inhoudsindicatie

Het oordeel van de rechtbank, voor zover aangevochten, en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd betreft in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 4 januari 2018 op basis van dossierstudie, eigen medisch onderzoek en ontvangen informatie van de huisarts van 17 november 2017 en de behandelend psychiater van 19 december 2018 geconcludeerd dat appellante op enkele onderdelen (iets) meer belastbaar was dan de verzekeringsarts had aangenomen. Op basis van deze bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gewijzigde FML vastgesteld. Er bestaat geen reden voor twijfel aan de juistheid van deze aangepaste FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in de gewijzigde FML opgenomen beperkingen voldoende gemotiveerd. Appellante heeft ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens in geding gebracht die twijfel doen rijzen aan de medische beoordeling door het Uwv. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.

Uitspraak

18 5703 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 oktober 2018, 18/1288 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 24 februari 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A. Simicevic, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft door middel van videobellen plaatsgevonden op 13 januari 2021. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker operations bij [naam B.V.] B.V. ( [naam B.V.] ) voor gemiddeld 24,94 uur per week. Op 6 juni 2011 heeft zij zich ziek gemeld voor deze werkzaamheden met arm-, nek- en schouderklachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen. Appellante was tevens werkzaam als schoonmaakster bij [naam schoonmaakdiensten] schoonmaakdiensten voor gemiddeld 7,15 uur per week. Zij heeft bij deze werkgever vanaf 6 juni 2011 onbetaald verlof opgenomen en zich op 8 augustus 2011 ziek gemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv appellante met ingang van 3 juni 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. Met ingang van 3 oktober 2014 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering beëindigd en appellante in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Daarbij is appellante, in verband met een operatie aan een nekhernia en de daaropvolgende revalidatie, volledig arbeidsongeschikt geacht. In 2015 heeft er op verzoek van [naam B.V.] een herbeoordeling plaatsgevonden. Op basis van deze herbeoordeling is appellante vanaf 4 februari 2015 onverminderd volledig arbeidsongeschikt geacht.

1.2.

Op 31 maart 2017 heeft [naam B.V.] opnieuw verzocht om een herbeoordeling. In dat kader heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft op basis van deze FML geen voorbeelden van functies kunnen vinden welke appellante zou kunnen verrichten. Het Uwv heeft bij besluit van 16 mei 2017 vastgesteld dat appellante nog steeds volledig arbeidsongeschikt is en dat haar WIA-uitkering niet wijzigt.

1.3.

[naam B.V.] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 23 januari 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 16 mei 2017 herroepen, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 35% en de WGA-loonaanvullingsuitkering met inachtneming van een uitlooptermijn per 24 maart 2018 beëindigd. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 januari 2018, een gewijzigde FML van 8 januari 2018 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 januari 2018 ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven en bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en het betaalde griffierecht.

2.1.

De rechtbank heeft geen reden gezien voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante heeft haar standpunt weliswaar inhoudelijk onderbouwd, maar daarbij geen medische informatie ingebracht die reden geeft voor twijfel aan dat medisch oordeel. Het had op de weg van appellante gelegen om haar standpunt met dergelijke (objectieve medische) informatie nader te onderbouwen. Het beroep van appellante op het arrest Korošec (ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) slaagt niet. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante voldoende ruimte heeft gehad tot betwisting van de medische rapporten van de beide verzekeringsartsen. Zo acht de rechtbank de medische informatie van de huisarts die appellante in geding heeft gebracht, in beginsel naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ongelijke procespositie, zodat geen aanleiding bestaat om op die grond een deskundige te benoemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 januari 2018 voldoende gemotiveerd dat en waarom de klachten van appellante hem geen aanleiding geven voor het aannemen van een urenbeperking. Appellante heeft ook geen medische informatie verstrekt die een urenbeperking kan rechtvaardigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust.

2.2.

Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat, uitgaande van de juistheid van de FML, er geen aanleiding is om te twijfelen aan de geschiktheid van appellante voor de geduide functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de signaleringen in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep van een toelichting voorzien en daarmee in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat appellante de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten, ondanks overschrijding van de belastbaarheid. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft daarom terecht geconcludeerd dat de geduide functies voor appellante geschikt zijn, zodat zij in staat is om meer dan 65% van het voor haar geldende maatmanloon te verdienen.

2.3.

De rechtbank heeft verder overwogen dat appellante ten onrechte door het Uwv niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen ten aanzien van het alsnog beëindigen van de WIA-uitkering en dat dit een schending van artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht met zich meebrengt. Als gevolg van dit gebrek heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten nu dat besluit inhoudelijk op goede gronden berust, appellante in de beroepsfase voldoende in de gelegenheid is gesteld alsnog haar bezwaren tegen de beëindiging van de WIA-uitkering naar voren te brengen en de rechtbank deze bezwaren ook in haar beoordeling heeft betrokken.

3.1.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij de rechtbank niet kan volgen in haar oordeel dat er geen reden is voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, temeer omdat de rechtbank ook overweegt dat de informatie van de huisarts naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Appellante acht dat tegenstrijdig. Met betrekking tot haar psychische klachten heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte stelt dat de persoonlijkheidsproblematiek op de voorgrond staat. Volgens appellante blijkt uit de informatie van de behandelend psychiater dat sprake is van een meeromvattende problematiek, waaronder borderline problematiek, een paniekstoornis en depressie. Ook is appellante van mening dat er een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Appellante heeft er daarbij op gewezen dat bij haar sprake is van vermoeidheidsklachten als gevolg van myelopathie en dat om die reden voorheen ook een urenbeperking bij haar is aangenomen. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

4.2.

Het hoger beroep van appellante is beperkt tot de vraag of de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit terecht geheel in stand heeft gelaten. In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellante met ingang van 24 maart 2018 heeft beëindigd.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank, voor zover aangevochten, en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd betreft in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.

4.4.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens zijn rapport van 4 januari 2018 op basis van dossierstudie, eigen medisch onderzoek en ontvangen informatie van de huisarts van 17 november 2017 en de behandelend psychiater van 19 december 2018 geconcludeerd dat appellante op enkele onderdelen (iets) meer belastbaar was dan de verzekeringsarts had aangenomen. Hij heeft appellante onder meer in staat geacht om gemiddeld ongeveer 8 uur per dag en 40 uur per week te kunnen werken met inachtneming van de (overige) beperkingen die in de FML zijn opgenomen. Met betrekking tot de psychische klachten van appellante heeft hij bij eigen onderzoek geconstateerd dat nog sprake was van enige angst- en stemmingsklachten maar niet in ernstige mate en onvoldoende om van een duidelijke angst- of stemmingsstoornis te kunnen spreken. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep stond de persoonlijkheidsproblematiek op de voorgrond en wordt dit bevestigd door de psychiater. Uit de informatie van de psychiater blijkt dat bij appellante geen sprake (meer) is van een depressie en dat diagnostisch een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, in wisselwerking met de somatische klachten en de hierbij passende acceptatieproblemen is gesteld. Met betrekking tot de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat de afwijkingen bij lichamelijk onderzoek weinig uitgesproken waren. De sensibiliteit aan de linkerzijde was nog wel enigszins gestoord. Specifieke beperkingen aan de rechterzijde waren er niet meer. Ten aanzien van de urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van zijn eigen onderzoek vastgesteld dat de gevolgen van de myelopathie inmiddels toch beperkt zijn en dat ook het dagverhaal van appellante geen urenbeperking rechtvaardigt. Op basis van deze bevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de gewijzigde FML vastgesteld.

4.5.

Er bestaat geen reden voor twijfel aan de juistheid van deze aangepaste FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in de gewijzigde FML opgenomen beperkingen voldoende gemotiveerd. Appellante heeft ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens in geding gebracht die twijfel doen rijzen aan de medische beoordeling door het Uwv. Dat de informatie van de huisarts in beginsel naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien aan het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, betekent niet dat deze informatie die twijfel ook daadwerkelijk heeft gezaaid. Er bestaat dan ook geen reden om een deskundige te benoemen.

4.6.

Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021.

(getekend) J.P.M. Zeijen

(getekend) G.S.M. van Duinkerken