Home

Centrale Raad van Beroep, 15-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3466, 20/1613 PW-PV

Centrale Raad van Beroep, 15-12-2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3466, 20/1613 PW-PV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
15 december 2020
Datum publicatie
6 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2020:3466
Zaaknummer
20/1613 PW-PV

Inhoudsindicatie

Beroep tegen het bestreden besluit terecht niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het beroep te laat is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Dat rechtshulpverleners niet adequaat hebben gehandeld komt voor rekening en risico van appellante.

Uitspraak

20 1613 PW-PV

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2020, 19/5800 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

Datum uitspraak: 15 december 2020

Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte

Griffier: T. Ali

Appellante en haar advocaat mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BaMa MBA hebben via videobellen deelgenomen aan de zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V.E. van Dijk.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.

Bij besluit van 17 juni 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 oktober 2019 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante bij wijze van maatregel met ingang van 1 juli 2019 voor de duur van één maand verlaagd met 30 %.

Op 14 november 2019 heeft appellante bij de rechtbank tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante het beroep te laat heeft ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij binnen de beroepstermijn haar bezwaren tegen het bestreden besluit telefonisch heeft geuit bij het college. Het college had notities van dit gesprek gelet op artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door moeten zenden aan de rechtbank, zodat de rechtbank dat als een pro forma beroepschrift had kunnen aanmerken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante gewezen op de uitspraken van 9 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7239 en van 17 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:127.

Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de door appellante telefonisch gedane aankondiging dat zij het niet eens is met de beslissing op bezwaar niet gelijk kan worden gesteld met een beroepschrift dat ingevolge artikel 6:15 van de Awb doorgezonden dient te worden aan de rechtbank. Zo is in ieder geval niet voldaan aan de in artikel 6:4, derde lid, van de Awb neergelegde eis dat alleen schriftelijk beroep kan worden ingesteld. Dat onder omstandigheden telefonisch geuite bezwaren als een bezwaarschrift kunnen worden aangemerkt, zoals het geval is in de uitspraken waar appellante naar heeft verwezen, doet daar niet aan af. Daarbij is van belang dat beroep een ander soort rechtsmiddel is bij een ander orgaan en met andere gevolgen.

Appellante heeft verder aangevoerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Appellante heeft veel moeite gedaan om rechtshulpverleners te bewegen om namens haar tijdig beroep in te stellen. De rechtbank heeft dat onvoldoende onderkend.

Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Uit wat appellante heeft aangevoerd en toegelicht ter zitting volgt dat zij gedurende de beroepstermijn contact heeft gehad met diverse rechtshulpverleners en dat een van die rechtshulpverleners haar heeft geholpen met het opstellen van het door haar zelf ingediende beroepschrift. In het beroepschrift van 14 november 2019 is onder andere opgenomen dat appellante de beroepstermijn in gevaar ziet komen en zij om die reden pro forma beroep instelt. Dit beroepschrift is echter al buiten de beroepstermijn ingediend. Dat die rechtshulpverleners – zich kennelijk bewust van het risico van termijnoverschrijding – in dat opzicht niet adequaat hebben gehandeld komt voor rekening en risico van appellante. Dat zij veel moeite heeft gedaan om tijdig beroep in te stellen speelt daarbij geen rol. Dit betekent dat van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake is.

Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Waarvan proces-verbaal.

De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer

(getekend) T. Ali (getekend) O.L.H.W.I. Korte