Centrale Raad van Beroep, 13-02-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:460, 17/3601 WAJONG
Centrale Raad van Beroep, 13-02-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:460, 17/3601 WAJONG
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 13 februari 2019
- Datum publicatie
- 14 februari 2019
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2019:460
- Zaaknummer
- 17/3601 WAJONG
Inhoudsindicatie
Het Uwv heeft terecht de Wajong-uitkering stopgezet door de betaling van de uitkering te schorsen. Het Uwv heeft appellante herhaaldelijk verzocht om informatie over haar verblijf en stage in Spanje. Appellante heeft deze informatie niet gegeven. Schending inlichtingenplicht.
Uitspraak
17 3601 WAJONG
Datum uitspraak: 13 februari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 april 2017, 16/5832 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Mens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.
OVERWEGINGEN
Appellante is met ingang van 17 februari 2012 in aanmerking gebracht voor
arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Bij brief van 6 maart 2015 heeft het Uwv appellante in het kader van een reguliere herbeoordeling opgeroepen voor een gesprek om haar participatiemogelijkheden te bespreken. Naar aanleiding van deze brief heeft een mevrouw die de post van appellante behandelde telefonisch aan het Uwv meegedeeld dat appellante niet op het spreekuur kon komen, omdat zij stage liep in Spanje. De stage zou tot het einde van het lopende schooljaar (juni/juli) 2015 duren. In maart 2016 is door een tante van appellante telefonisch meegedeeld dat appellante nog steeds een onbetaalde stage volgde in het buitenland en dat zij in juli 2016 terug zou komen.
Nadat appellante niet reageerde op brieven van het Uwv, aangetekende brieven retour werden ontvangen en het Uwv uit gegevens van Suwinet had afgeleid dat appellante vanaf 1 augustus 2015 inkomsten uit arbeid ontving, heeft het Uwv appellante bij brief van
19 juli 2016 verzocht zo spoedig mogelijk informatie te geven over haar huidige situatie. Daarbij heeft het Uwv appellante er onder meer op gewezen dat een Wajong-uitkering niet naar het buitenland kan worden meegenomen en dat bij vestiging in het buitenland de Wajong-uitkering wordt beëindigd. Omdat appellante niet op deze brief heeft gereageerd, heeft het Uwv appellante bij aangetekende brief van 10 augustus 2016 opnieuw gevraagd om contact op te nemen en verzocht om uiterlijk op 14 september 2016 informatie over het verblijf in het buitenland en de stage te verstrekken, op straffe van een schorsing van de Wajong-uitkering. Bij brief van 13 september 2016, door het Uwv ontvangen op
14 september 2016, is gemeld dat appellante inmiddels in Nederland stage loopt.
Bij besluit van 14 september 2016 heeft het Uwv de Wajong-uitkering van appellante met ingang van 1 september 2016 geschorst met toepassing van het bepaalde in artikel 2:49, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wajong. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 17 november 2016 ongegrond verklaard. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar onder meer artikel 2:7 van de Wajong, hieraan ten grondslag gelegd dat appellante geen duidelijkheid heeft gegeven over haar verblijf in Spanje, de stageperiodes en (de hoogte van) haar verdiensten. Ook is niet duidelijk of de verdiensten uit stage zijn verkregen en waar werkzaamheden zijn verricht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, samengevat, overwogen dat appellante, ondanks de verzoeken van het Uwv, geen duidelijkheid heeft gegeven over de periode waarin zij stage heeft gelopen in het buitenland. Het Uwv heeft zich volgens de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting, zoals opgenomen in artikel 2:7 van de Wajong.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij een korte stage in Spanje heeft gelopen, inmiddels weer sinds lange tijd terug is in Nederland en dat zij wegens haar gezondheid en de zich elders bevindende administratie niet in staat is om kenbaar te maken wanneer zij precies in Spanje is geweest.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
Op grond van artikel 2:49, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wajong schort het Uwv de betaling van de inkomensvoorziening op of schorst de betaling, indien het op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat de jonggehandicapte een verplichting als bedoeld in artikel 2:7 van die wet niet is nagekomen.
Op grond van artikel 2:7, eerste lid, van de Wajong doet de jonggehandicapte op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op arbeidsondersteuning, de hoogte van de inkomensvoorziening of de betaling van de inkomensvoorziening, waaronder mede is begrepen informatie in het kader van re-integratie, aan het Uwv.
Niet in geschil is dat het Uwv appellante herhaaldelijk heeft verzocht om informatie over haar verblijf en stage in Spanje, dat deze informatie van belang is voor het recht op een uitkering ingevolge de Wajong en dat appellante deze informatie niet heeft gegeven. In samenhang met de inkomensgegevens uit Suwinet, heeft het Uwv hieraan een duidelijke aanwijzing kunnen ontlenen dat recht op een lagere uitkering bestond dan wel dat appellante haar inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 2:7 van de Wajong niet was nagekomen. De rechtbank wordt daarom gevolgd in het oordeel dat het Uwv terecht de Wajong-uitkering op 1 september 2016 heeft stopgezet door de betaling van de uitkering te schorsen met ingang van die datum.
Het standpunt van appellante dat zij de informatie niet heeft kunnen geven wegens haar gezondheidssituatie en in verband met de zich elders bevindende administratie, leidt niet tot een ander oordeel. Wat appellante in dit verband heeft aangevoerd is een herhaling van wat zij in bezwaar en in beroep naar voren heeft gebracht. De overweging van de rechtbank dat appellante dit niet nader heeft onderbouwd en geconcretiseerd, wordt onderschreven.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2019.
(getekend) D. Hardonk-Prins
(getekend) M.A.A. Traousis
md