Home

Centrale Raad van Beroep, 01-08-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2563, 17/3798 ZW

Centrale Raad van Beroep, 01-08-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2563, 17/3798 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 augustus 2019
Datum publicatie
6 augustus 2019
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:2563
Zaaknummer
17/3798 ZW

Inhoudsindicatie

Beëindiging ZW-uitkering. Zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport inzichtelijk verwoord dat in het rapport van het medische belastbaarheidsonderzoek door SAP medisch-inhoudelijke details ontbreken en dat het rapport daarnaast geen nieuwe bevindingen bevat. Juiste FML.

Uitspraak

17 3798 ZW

Datum uitspraak: 1 augustus 2019

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 maart 2017, 16/8286 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.L. Daniëls, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Op 4 januari 2019 heeft mr. D. Marcus zich gesteld als opvolgend gemachtigde.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Marcus. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is werkzaam geweest als algemeen medewerker tomatenkwekerij bij [naam bedrijf] voor 37,70 uur per week. Op 23 april 2012 heeft hij zich ziek gemeld vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.

1.2.

In het kader van een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant op 12 februari 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 februari 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten. Vervolgens heeft hij vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Daarom is appellant per 31 april 2014 niet in aanmerking gebracht voor een WIA-uitkering.

1.3.

Op 24 november 2014 heeft appellant zich opnieuw ziekgemeld. Nadat appellant ingaande 9 januari 2015 hersteld is verklaard heeft hij zich op 15 juli 2015 opnieuw vanuit de WW ziekgemeld.

1.4.

Appellant is op 9 juni 2016 in het kader van een Eerstejaars ziektewet-beoordeling (EZWb) op spreekuur van een verzekeringsarts gezien. Deze arts heeft appellant per 10 juni 2016 geschikt geacht voor tenminste één van de bij de eerdere WIA-beoordeling geselecteerde functies, namelijk de functie van wikkelaar. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 9 juni 2016 de ZW-uitkering van appellant per 10 juni 2016 (datum in geding) beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van

14 september 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 september 2016 ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat met de door appellant overgelegde rapporten van SAP onvoldoende twijfel is gezaaid over de beoordeling van het Uwv, onder meer omdat wat in die rapporten is overwogen niet onverenigbaar is met de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft overwogen dat aan de omstandigheid dat de gemeente Gilze en Rijen concludeert dat appellant tijdelijk niet inzetbaar is voor de arbeidsmarkt geen consequenties kunnen worden verbonden voor de aanspraken van appellant op grond van de ZW omdat de conclusie van de gemeente Gilze en Rijen wordt getrokken in het kader van de uitvoering van de Participatiewet. Daarbij worden andere criteria gehanteerd dan bij de beoordeling in het kader van de ZW. Verder heeft de omstandigheid dat tussen de ziekmelding van appellant en het opstellen van de gehanteerde FML meer dan één jaar verstreken is, de rechtbank evenmin aanleiding gegeven om te oordelen dat de beoordeling van het Uwv onzorgvuldig is geweest, omdat de verzekeringsartsen hebben beoordeeld of en vastgesteld dat de FML van 18 februari 2014 nog steeds actueel is.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat ten onrechte geen waarde is gehecht aan de rapporten van SAP. Appellant heeft zijn standpunt staande gehouden dat de FML niet van toepassing kan worden geacht omdat deze tweeënhalf jaar vóór de hier te beoordelen datum is opgesteld. De rapporten van SAP zijn op 31 oktober 2016 en 15 november 2016 opgesteld. Deze data liggen dichter gelegen bij de datum in geding. De rapporten van SAP zouden daarom maatgevend moeten zijn.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA.

4.2.

De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daarbij wordt betrokken dat wat appellant in de (hoger) beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft gemeld, overeenkomt met de klachten die de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 6 september 2016 kenbaar in de afweging heeft betrokken.

4.3.

De overwegingen in de aangevallen uitspraak over de conclusies van de medische beoordeling door het Uwv worden eveneens onderschreven. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat met de rapporten van SAP onvoldoende twijfel is gezaaid over de beoordeling van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 januari 2017 inzichtelijk verwoord dat in het rapport van het medische belastbaarheidsonderzoek door SAP medisch-inhoudelijke details ontbreken en dat het rapport daarnaast geen nieuwe bevindingen bevat. De gestelde beperkingen worden niet nader onderbouwd. Gemeld wordt dat appellant momenteel lijkt te zijn vastgelopen, maar hierin ligt geen grond om verdergaande beperkingen op grond van ziekte of gebrek aan te nemen. De rechtbank heeft terecht in aanvulling hierop overwogen dat niet duidelijk is of de rapporten van SAP, die dateren van 31 oktober 2016 en 15 november 2016, betrekking hebben op de datum hier in geding, 10 juni 2016. Aan de inhoud van de rapporten van SAP kan daarom niet de door appellant gewenste betekenis worden toegekend.

4.4.

Anders dan appellant kennelijk meent is bij de voorliggende beoordeling door het Uwv een nieuw onderzoek verricht. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld hebben de verzekeringsartsen van het Uwv bij dit onderzoek beoordeeld of en vastgesteld dat de FML van 12 februari 2014 nog actueel was op de datum in geding.

4.5.

In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische stukken ingediend die reden geven voor twijfel aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en het oordeel van de rechtbank dat appellant op de datum in geding geschikt is voor de functie van wikkelaar.

5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door D. Hardonk-Prins, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2019.

(getekend) D. Hardonk-Prins

(getekend) J. Smolders