Home

Centrale Raad van Beroep, 28-03-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1038, 18/1136 WIA

Centrale Raad van Beroep, 28-03-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1038, 18/1136 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
28 maart 2019
Datum publicatie
29 maart 2019
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2019:1038
Zaaknummer
18/1136 WIA

Inhoudsindicatie

Toekenning IVA-uitkering i.p.v. WGA-loonaanvullingsuitkering. De werkneemster is volledige en duurzaam arbeidsongeschikt.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 maart 2019

18/1136 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

15 januari 2018, 17/2037 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[naam B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. E.S. Träger, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Träger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Mulders.

OVERWEGINGEN

1. [naam werkneemster] (werkneemster), geboren [in] 1980, is bij appellante werkzaam geweest als managementassistente voor 32 uur per week. Nadat zij op 26 mei 2009 is uitgevallen voor haar werk, is haar met ingang van 20 mei 2011 een loongerelateerde WGA‑uitkering toegekend op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op basis van een volledige arbeidsongeschiktheid. Per 20 juni 2012 is werkneemster een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend. Met het besluit van 15 augustus 2016 is bepaald dat deze uitkering ongewijzigd wordt voortgezet. Het bezwaar dat appellante hiertegen heeft gemaakt is bij beslissing op bezwaar van 16 februari 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.

2.1.

In beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat werkneemster niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt is. Appellante heeft ter onderbouwing van haar standpunt rapporten van een medisch adviseur ingediend. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 juli 2019.

2.2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat bij werkneemster geen sprake is van een medische stabiele of verslechterende situatie of een situatie waarbij overduidelijk geen verbetering van de belastbaarheid zal optreden en dat er daarom nog kansen zijn op verbetering. Ook daar waar geen behandeling meer mogelijk is, maar waar wel door een natuurlijk ziekteverloop een verbetering kan worden verwacht, bestaat geen aanleiding de arbeidsongeschiktheid duurzaam te achten. Alleen als overduidelijk is dat er geen verbetering van de belastbaarheid zal optreden moet het Uwv een IVA-uitkering toekennen. Het Uwv was niet gehouden het Beoordelingskader duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen (het beoordelingskader) stap voor stap te volgen.

3.1.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van het Uwv heeft gevolgd. Verwezen is naar de onderbouwing die de door appellante ingeschakelde medisch adviseur heeft gegeven voor het standpunt dat sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden en daarmee van duurzaamheid.

3.2.

Het Uwv heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak gevraagd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Het geschil tussen partijen betreft de vraag of de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster moet worden geacht duurzaam te zijn in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, zodat werkneemster ingevolge artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.

4.2.

Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek of zwangerschap en bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid van artikel 4 van de Wet WIA wordt onder duurzaam verstaan een medische stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.

4.3.

In zijn uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896, heeft de Raad geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een motivering vereist die ziet op een mogelijk resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.

4.4.

In zijn onder 4.3 genoemde uitspraak heeft de Raad overwogen dat de verzekeringsarts bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader dient te hanteren. Voorts heeft de Raad overwogen dat het beoordelingskader het karakter heeft van een instructie aan de verzekeringsartsen met betrekking tot de wijze waarop zij de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid dienen te bepalen en dat hij het ten behoeve van een zorgvuldige besluitvorming wenselijk acht dat de verzekeringsartsen het beoordelingskader bij hun onderzoek volgen. Het niet zetten van alle stappen van het beoordelingskader is evenwel niet in strijd te achten met de eisen die zijn te stellen aan een zorgvuldige, consistente en onderbouwde besluitvorming indien dit in een concreet geval heeft geleid tot een besluit dat is voorzien van een deugdelijke motivering.

4.5.1.

In het voorliggende geval heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij haar onderzoek naar de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid van werkneemster in haar rapport van 8 februari 2017 niet het in het beoordelingskader aangegeven stappenplan gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat werkneemster volgens de stand van de wetenschap is behandeld, dat er geen duidelijk omschreven andere behandeling beschikbaar is waarvan een beter resultaat is te verwachten, maar dat er een meer dan geringe kans op verbetering van de belastbaarheid is vanwege de hormonale component en het natuurlijk verloop van migraine. De belangrijkste factor die van negatieve betekenis is voor de klachten van vrouwen en daarmee voor werkneemster is de menstruatie, wat ook blijkt uit het feit dat werkneemster tijdens de zwangerschap aanzienlijk minder klachten had. Dit proces zal tussen het 40ste en 50ste levensjaar van werkneemster stoppen.

4.5.2.

In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 13 juli 2017 gesteld dat stap 3a van het beoordelingskader van toepassing is, wat inhoudt dat er een redelijke of goede verwachting is dat de belastbaarheid na het eerstkomende jaar zal verbeteren. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was de migraine bij werkneemster aanvankelijk cyclisch, maar is deze getransformeerd naar chronisch. De chronische vorm van migraine transformeert in een groot aantal gevallen terug naar cyclische migraine. Daarnaast is er de invloed van leeftijd en hormonale status, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die verder heeft vermeld dat uit bestudering van literatuur blijkt dat een groot aantal medicijnen en niet-medicamenteuze behandelingen kan worden uitgeprobeerd en dat er de laatste jaren veel aandacht is geweest voor mindfulness.

4.6.

De vraag of het bestreden besluit met het onder 4.5.1 en 4.5.2 weergegeven standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is voorzien van een deugdelijke motivering beantwoordt de Raad – anders dan de rechtbank – ontkennend. Hij acht daartoe het volgende van belang.

4.7.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het ontbreken van duurzaamheid gebaseerd op de stelling dat door natuurlijk verloop bij de werkneemster een verbetering van de functionele mogelijkheden kan worden verwacht. De medisch adviseur van appellante wordt gevolgd in zijn standpunt dat deze stelling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet inzichtelijk is onderbouwd. Een duidelijke relatie tussen de hormonen en de migraine van werkneemster valt uit de beschikbare gegevens niet af te leiden, zodat eveneens onduidelijk is of de overgang in het geval van werkneemster een positieve invloed zal hebben op de migraine. De in beroep door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingenomen stelling dat chronische migraine in een substantieel aantal gevallen weer terug transformeert naar cyclische migraine, is – evenals de stelling dat migraine een leeftijdsgebonden aandoening is, waarbij het gebruikelijk is dat de klachten bij het vorderen van de leeftijd afnemen – een niet op de werkneemster toegespitste algemene stelling. Bovendien is door de medisch adviseur gemotiveerd bestreden dat die algemene stelling is te herleiden tot statistische gegevens.

4.8.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het ontbreken van duurzaamheid in beroep alsnog gebaseerd op stap 3a van het beoordelingskader. Volgens stap 3a van het beoordelingskader wordt een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden alleen aangenomen, als sprake is van een behandeling waarvan vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid. In alle overige gevallen wordt aangenomen dat verbetering van de belastbaarheid niet tot nauwelijks te verwachten is.

4.9.

Over de stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een groot aantal medicijnen en niet-medicamenteuze behandelingen zoals mindfulness kunnen worden uitgeprobeerd, heeft de medisch adviseur van appellante terecht opgemerkt dat werkneemster voor haar migraineklachten jarenlang behandelingen heeft ondergaan en medicijnen voorgeschreven heeft gekregen. Mede gelet op het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen overleg heeft gevoerd met de behandelend artsen over het door werkneemster reeds doorlopen behandeltraject en over de te verwachten effecten van nadere behandelingen zoals mindfulness, acht de Raad ook deze stelling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderbouwd.

4.10.

Wat in 4.6 tot en met 4.9 is overwogen betekent dat het bestreden besluit een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering ontbeert. Het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het bestreden besluit moet, onder gegrondverklaring van het beroep daartegen, worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

4.11.

In de beschikbare gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het standpunt dat bij werkneemster op lange termijn sprake is van een meer dan geringe kans op herstel in de zin van artikel 4, derde lid, van de Wet WIA. De medisch adviseur van appellante heeft overtuigend verwoord dat niets erop wijst dat werkneemster binnen de migrainepopulatie behoort tot de groep waarbij de migraine zal afnemen. Er is geen aanleiding dit naar behoren gemotiveerde standpunt van deze medisch adviseur niet te volgen. Daarbij wordt meegewogen dat werkneemster jarenlang geen benutbare mogelijkheden heeft gehad vanwege de frequentie en onvoorspelbaarheid van haar hoofdpijnaanvallen. Zij heeft daarvoor meerdere behandelingen ondergaan, waarbij verschillende medicamenteuze regimes werden uitgeprobeerd. Onbestreden is gebleven dat wegnemen van overbodige medicatie geen optie is, omdat werkneemster geen overbodige medicatie gebruikt. Niet is gebleken dat nog andere reële behandelmogelijkheden open staan voor werkneemster.

4.12.

De Raad ziet hierin aanleiding het besluit van 15 augustus 2016 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht te herroepen en te bepalen dat werkneemster met ingang van 15 augustus 2016, de datum van het primaire besluit, in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Voor een eerdere ingangsdatum bestaat geen aanleiding.

5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, bepaald op € 512,- in bezwaar, € 1.024,- in beroep en € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.560,-. Verder komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van de door appellante geraadpleegde medisch adviseur tot een bedrag van € 799,46 (5 uur x € 121,95 en 1,5 uur x € 126,47).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 16 februari 2017 gegrond en vernietigt dat besluit;

- herroept het besluit van 15 augustus 2016 en bepaalt dat werkneemster met ingang van

15 augustus 2016 recht heeft op een IVA-uitkering;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 16 februari 2017;

- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.359,46;

- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van

in totaal € 839,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en D. Hardonk-Prins en

P.J. Stolk als leden, in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2019.

(getekend) E.J.J.M. Weyers

(getekend) D. Hardonk-Prins