Home

Centrale Raad van Beroep, 09-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2467, 16/6234 ZVW

Centrale Raad van Beroep, 09-08-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2467, 16/6234 ZVW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 augustus 2018
Datum publicatie
10 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:2467
Zaaknummer
16/6234 ZVW

Inhoudsindicatie

Oplegging boete. Appellant beschikte niet over een ziektekostenverzekering als bedoeld in de Zvw.

Uitspraak

16 6234 ZVW, 17/6500 ZVW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

2 september 2016, 15/2952 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CAK

Datum uitspraak: 9 augustus 2018

PROCESVERLOOP

Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg (Stb. 2013, 578) oefent het Zorginstituut de bevoegdheden uit die voorheen door Cvz werden uitgeoefend. Vanaf 1 januari 2017 oefent CAK in zaken als deze, gelet op de Wet van 8 april 2016 tot wijziging van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van Zorginstituut Nederland naar CAK (Stb. 2016, 173), de bevoegdheden uit die voorheen door het Zorginstituut Nederland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder CAK mede verstaan Zorginstituut Nederland en Cvz.

Namens appellant heeft mr. J.H. Weermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

CAK heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018. Voor appellant is verschenen mr. Weermeijer. CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Nijman.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant woont in Nederland en is als Rijnvarende werkzaam in verschillende lidstaten van de Europese Unie. Hij is bij brief van 18 maart 2013 door CAK gemaand binnen drie maanden een zorgverzekering af te sluiten. Hij is er in de desbetreffende brief op gewezen dat het niet voldoen aan deze verplichting zal leiden tot oplegging van een boete van ongeveer

€ 350,-. Op deze brief heeft appellant niet gereageerd.

1.2.

Bij besluit van 5 juli 2013 is aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd van € 359,51. Daarbij is hij opnieuw gewezen op de consequenties van het niet afsluiten van een Nederlandse zorgverzekering.

1.3.

Appellant heeft bezwaar gemaakt en er daarbij op gewezen dat hij op 14 januari 2013 een zorgverzekering heeft afgesloten bij ONVZ. Ook zijn werkgever ( [werkgever] , hierna: [werkgever] ) heeft aan CAK gemeld dat voor het personeel een verzekering is afgesloten bij ONVZ.

1.4.

CAK heeft appellant bij brief van 6 augustus 2013 bericht dat het de Basisfit International verzekering betreft en dat dit geen basiszorgverzekering is in de zin van de Zvw. Voorts is uit contact met ONVZ gebleken dat appellant in het buitenland werkzaam is. CAK heeft gesteld dat het bezwaar van appellant betrekking heeft op de vraag of appellant wel of niet verplicht verzekerd is voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Wanneer appellant verplicht verzekerd is voor de AWBZ, heeft dit tot gevolg dat hij op grond van de Zvw ook verplicht is een basiszorgverzekering af te sluiten. CAK heeft gesteld dat alleen de Sociale verzekeringsbank (Svb) bevoegd is vast te stellen of appellant verzekeringsplichtig is ingevolge de AWBZ. Om een beslissing van de Svb uit te lokken, heeft CAK bij de brief een formulier Onderzoek verzekering AWBZ gevoegd dat appellant ingevuld naar de Svb diende te zenden. CAK heeft gemeld besluitvorming van de Svb af te wachten.

1.5.

Bij brief van 4 september 2014, gericht aan gemachtigde van appellant, heeft CAK met betrekking tot onder andere appellant nogmaals toegelicht dat en waarom de verzekering bij ONVZ geen zorgverzekering is in de zin van de Zvw.

1.6.

Bij besluit van 24 juni 2014 heeft de Svb aan appellant meegedeeld dat de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op hem van toepassing is vanaf het moment waarop hij werkzaamheden is gaan verrichten voor [werkgever] . Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt. Bij besluit op bezwaar van 15 december 2014 heeft de Svb het bezwaar ongegrond verklaard.

1.7.

Daarop heeft CAK het door appellant gemaakte bezwaar tegen het boetebesluit van 5 juli 2013 bij besluit van 30 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft CAK ten grondslag gelegd dat op appellant, gelet op de besluiten van de Svb van 24 juni 2014 en 15 december 2014, de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is en dat hij daarom verplicht is een zorgverzekering in de zin van de Zvw af te sluiten. De Basisfit International zorgverzekering bij ONVZ geldt niet als een zorgverzekering in de zin van de Zvw. Appellant diende voor 18 juni 2013 een zorgverzekering in de zin van Zvw af te sluiten. Nu appellant dat eerst heeft gedaan per 1 mei 2014, is aan hem terecht een boete opgelegd.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen de Svb bij besluit van 24 juni 2014, gehandhaafd bij besluit van 15 december 2014, heeft vastgesteld dat op appellant, gedurende de periode waarin hij een dienstverband heeft bij [werkgever] , de Nederlandse socialezekerheidswetgeving van toepassing is. Appellant heeft weliswaar beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 15 december 2014, maar dit beroep is inmiddels ingetrokken. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van het onherroepelijk geworden besluit van 15 december 2014. Omdat aangenomen moet worden dat appellant ten tijde van de boeteoplegging verplicht verzekerd was voor de AWBZ, was hij verplicht tot het afsluiten van een zorgverzekering in de zin van de Zvw. Tussen partijen is niet in geschil dat de door eiser met ONVZ afgesloten zorgverzekering geen zorgverzekering is in de zin van de Zvw, zodat appellant ten tijde van de boeteoplegging niet heeft voldaan aan artikel 2, eerste lid, van de Zvw. Verweerder was dan ook op grond van artikel 9b van de Zvw verplicht eiser een boete op te leggen.

3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat wel in geschil is of de verzekering bij ONVZ een zorgverzekering is in de zin van de Zvw. Voorts heeft appellant gesteld dat CAK en de rechtbank ten onrechte het besluit van de Svb van 15 december 2014 hebben gevolgd.

4. De Raad overweegt als volgt.

4.1.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Zvw, zoals deze bepaling luidde ten tijde hier van belang, is degene die ingevolge de AWBZ en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 van de Zvw bedoelde risico.

4.2.

Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de Zvw gaat CAK op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zendt CAK een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo’n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.

4.3.

Ingevolge artikel 9b, eerste lid, van de Zvw, voor zover hier van belang, legt CAK, indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, aan hem een bestuurlijke boete op.

4.4.

In artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.

4.5.

Appellant heeft in de veronderstelling verkeerd dat hij met de verzekering bij de ONVZ heeft voldaan aan de in de Zvw opgenomen verplichting een zorgverzekering af te sluiten. Die veronderstelling is onjuist. Aan die verplichting is slechts voldaan nadat appellant een zorgverzekering heeft afgesloten die voldoet aan de bij en krachtens de hoofdstukken 2 en 3 van de Zvw gestelde regels. Gelet op de uitspraak van 18 juni 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:2115), waarin de Raad zich geschaard heeft achter de uitspraken van de Afdeling van 25 juli 2012, treft de grond dat appellant heeft voldaan aan zijn verplichting geen doel. Uit die uitspraak volgt dat bij de beoordeling of een verzekering voldoet aan de bij en krachtens de hoofdstukken 2 en 3 van de Zvw gestelde regels, bepalend is of deze verzekering op grond van artikel 25 van de Zvw is gemeld bij CAK, die ingevolge de Zvw een register bijhoudt van de door de verzekeraars aangemelde (model)verzekeringsovereenkomsten. Niet in geschil is dat de ziektekostenverzekering van appellant niet is aangemeld. Appellant beschikte derhalve niet over een ziektekostenverzekering als bedoeld in de Zvw.

4.6.

Voor toepassing van artikel 5:41 van de Awb behoefde CAK geen aanleiding te zien. Wat appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep naar voren heeft gebracht, leidt niet tot de conclusie dat hem geen verwijt zou kunnen worden gemaakt van het feit dat hij, nadat hij daartoe was gemaand in de brief van 18 maart 2013, niet tijdig een zorgverzekering in de zin van de Zvw heeft gesloten. Dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat hij aan zijn verplichting voldeed omdat de ONVZ-verzekering afdoende was, maakt niet dat hem van de overtreding geen verwijt kan worden gemaakt. Op de brief van 18 maart 2013 heeft hij immers niet gereageerd.

4.7.

Appellant heeft voorts betwist dat hij ten tijde in geding in Nederland verzekerd was ingevolge de AWBZ. Appellant had ten tijde in geding een arbeidsovereenkomst met Atlantis te Cyprus. Appellant heeft erop gewezen dat de Svb in een brief van 5 juli 2016 aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid te België heeft vermeld dat de besluiten van de Svb aangaande de verzekeringsplicht van werknemers van Atlantis zijn vernietigd door de rechtbank Noord-Nederland in de uitspraken van 30 maart 2016. Dat betekent dat ook het besluit ten aanzien van appellant is vernietigd, aldus appellant.

4.8.

Hoewel met het besluit op bezwaar van de Svb van 15 december 2014, waartegen uiteindelijk geen rechtsmiddelen zijn aangewend, in rechte is komen vast te staan dat appellant verzekerd is voor de AWBZ, brengt dit niet mee dat dit in dit geding met betrekking tot de opgelegde boete zonder meer een vaststaand gegeven is. Daarover dient bij betwisting, evenals over de feiten, een zelfstandig oordeel te worden gegeven (vergelijk de uitspraak van de Raad van 23 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2413). Appellant heeft evenwel zijn standpunt dat hij niet verzekerd was ingevolge de AWBZ, niet onderbouwd. Onder de gedingstukken bevinden zich geen concrete aanknopingspunten om appellant in deze stelling te volgen. Het beroep tegen het besluit op bezwaar van de Svb van 15 december 2014 is door appellant ingetrokken, zodat er geen grond is om aan te nemen dat dit besluit door de rechtbank is vernietigd. Gesteld noch gebleken is dat het besluit door de Svb is ingetrokken. Voorts zijn door appellant geen feiten en omstandigheden aangedragen die twijfel zaaien aan de juistheid van het besluit van de Svb.

4.9.

Uit het bovenstaande volgt dat CAK terecht als vaststaand heeft aangenomen dat appellant verplicht was een zorgverzekering ingevolge de Zvw af te sluiten en dat CAK om die reden gehouden was de in dit geding aan de orde zijnde boete op te leggen.

4.10.

Op 19 mei 2016 heeft appellant CAK gevraagd het boetebesluit van 5 juli 2013 te herzien omdat de procedure tegen de Svb is gewonnen. Het besluit tot afgifte van de

A1-verklaring op grond waarvan appellant zich moest verzekeren in Nederland, is vernietigd, aldus gemachtigde van appellant. Bij besluit van 4 augustus 2016 heeft CAK het verzoek van appellant om herziening van het besluit van 5 juli 2013 afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 30 november 2016 heeft CAK het bezwaar tegen het besluit van 4 augustus 2016 ongegrond verklaard. Daartoe is gesteld dat er geen nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb zijn en dat ten tijde van de beslissing op bezwaar door de Svb geen andersluidende beslissing is genomen over de verzekeringsplicht van appellant. Gezien wat is overwogen in 4.5 tot en met 4.9 heeft CAK zich terecht op het standpunt gesteld dat het boetebesluit dient te worden gehandhaafd.

4.11.

Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING