Home

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2331, 17/6877 PW

Centrale Raad van Beroep, 31-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2331, 17/6877 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
31 juli 2018
Datum publicatie
6 augustus 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:2331
Zaaknummer
17/6877 PW

Inhoudsindicatie

Verzoeker had kunnen reserveren voor inrichtingskosten, ook bij lagere norm in verband met kunnen delen kosten. Geen recht op bijzondere bijstand.

Uitspraak

17/6877 PW, 18/2717 PW-VV

Datum uitspraak: 31 juli 2018

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 september 2017, 16/5352 (aangevallen uitspraak), en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb

Partijen:

[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)

het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde (college)

PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. E.G. Gosselink, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. Gosselink. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. L.G. Röst.

H

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Verzoeker ontvangt sinds 7 januari 2014 bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Verzoeker was sinds 29 april 2014 woonachtig op het adres [straat en huisnummer 1] te [plaatsnaam 1] . Hij huurde daar een gemeubileerde kamer.

1.2. Op 22 december 2015 heeft verzoeker bij het college een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor inrichtingskosten in verband met zijn verhuizing naar een zelfstandige woning op het adres [straat en huisnummer 2] te [plaatsnaam 2] . Deze woning huurt verzoeker sinds 11 januari 2016 via Stichting Woonpalet [plaatsnaam 2] .

1.3. Bij besluit van 17 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juli 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, omdat de inrichtingskosten in de situatie van verzoeker te voorzien waren en verzoeker voldoende mogelijkheden heeft gehad om voor die kosten te reserveren.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108:eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Dat is hier het geval.

4.3. In artikel 35, eerste lid, van de PW is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2,

de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij

artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.

4.4. De gevraagde inrichtingskosten worden tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten gerekend. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden bestreden, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

4.5. Niet in geschil is dat de kosten waarvoor verzoeker bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat deze noodzakelijk zijn. Tussen partijen is in geschil of de gevraagde kosten voor inrichting voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

4.6. In de door verzoeker aangevoerde omstandigheden heeft het college terecht geen aanleiding gezien om bijzondere bijstand te verstrekken voor de kosten van woninginrichting.

Verzoeker woonde aanvankelijk nog bij zijn moeder. Na een crisisopname in 2013 woonde verzoeker in een gemeubileerde kamer in [plaatsnaam 1] , waarna hij op 29 april 2014 is verhuisd naar de onder 1.1 bedoelde eveneens gemeubileerde kamer. Door omstandigheden moest verzoeker deze kamer verlaten, waarna hij is verhuisd naar een zelfstandige woning in [plaatsnaam 2] . Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voor de gemeubileerde kamers in [plaatsnaam 1] inrichtingskosten heeft moeten maken. Omdat verzoeker al vanaf 7 januari 2014 bijstand ontvangt, moet hij in staat zijn geweest om een gedeelte van zijn bijstand te reserveren voor de nu aan de orde zijnde inrichtingskosten. Deze kosten waren ook voorzienbaar nu verzoeker in ieder geval sinds oktober 2013 stond ingeschreven als woningzoekende bij de Stichting Woonpalet [plaatsnaam 2] .

4.7. Wat in 4.6 is overwogen wordt niet anders omdat verzoeker in de periode van april 2014 tot juli 2015 bijstand heeft ontvangen tot een bedrag van € 677,27 naar de norm voor een alleenstaande, met een toeslag van slechts 1% omdat hij kosten kon delen met een of meer anderen. De aan verzoeker verstrekte bijstand moet immers toereikend worden geacht, zowel om in zijn levensonderhoud te voorzien als om te reserveren. De omstandigheid dat verzoeker door hoge huurlasten minder overhield om te reserveren, kan niet worden afgewenteld op

de PW. Dat geldt volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) ook voor het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden. De daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen vormen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de PW.

4.8. Uit 4.6 en 4.7 volgt dat de kosten voor inrichting niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, zodat verzoeker geen recht heeft op bijzondere bijstand voor die kosten.

4.9. Uit 4.6 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd. Er bestaat dan ook geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep

- bevestigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van F. Dinleyici als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2018.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) F. Dinleyici

RH