Home

Centrale Raad van Beroep, 11-04-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1040, 16/1782 WAO

Centrale Raad van Beroep, 11-04-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1040, 16/1782 WAO

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
11 april 2018
Datum publicatie
12 april 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:1040
Zaaknummer
16/1782 WAO

Inhoudsindicatie

Geen sprake van toename van arbeidsongeschiktheid binnen 5 jaar. Geen grond om aan te nemen dat de gezondheidstoestand van appellant aanzienlijk is verslechterd.

Uitspraak

16 1782 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 februari 2016, 15/2643 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 11 april 2018

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Shaaban, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft een reactie ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018. Namens appellant is verschenen mr. M.J. Hoogendoorn, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 3 oktober 2001 is appellant een uitkering ingevolge de Algemene arbeidsongeschiktheidswet en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 25 november 1994 geweigerd, omdat appellant op die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.

1.2.

Het tegen het besluit van 3 oktober 2001 ingediende bezwaar is bij beslissing op bezwaar van 20 december 2001 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant onvoldoende heeft onderbouwd waarom hij het niet eens was met genoemd besluit van 3 oktober 2001.

1.3.

De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 30 augustus 2002 het tegen het besluit van 20 december 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze Raad heeft bij uitspraak van 24 december 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AS3233) die uitspraak van de rechtbank vernietigd, het inleidend beroep gegrond verklaard en het Uwv opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

1.4.

Ter uitvoering van de uitspraak van de Raad heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 15 november 2005 het bezwaar tegen het besluit van 3 oktober 2001 ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 juni 2006 heeft de rechtbank Amsterdam het tegen het besluit van 15 november 2005 ingestelde beroep eveneens ongegrond verklaard. Die uitspraak is door de Raad bij uitspraak van 16 april 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI3426) vernietigd omdat de intrekking van uitkering ingevolge de WAO met ingang van 24 november 1994 in strijd werd geacht met het rechtszekerheidsbeginsel. Daarbij heeft deze Raad in die uitspraak tevens vastgesteld dat de uitkering van appellant ingevolge de WAO niet eerder dan met ingang van 24 maart 2002 zou mogen worden beëindigd.

1.5.

Bij brief van 14 augustus 2014 heeft appellant het Uwv verzocht terug te komen van het besluit van 3 oktober 2001 omdat appellant van mening is dat zijn fysieke en psychische toestand is verslechterd.

1.6.

Bij besluit van 25 november 2014 heeft het Uwv de aanvraag van appellant van14 januari 2014 afgewezen op de grond dat hij geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft gesteld als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.

1.7.

Bij beslissing op bezwaar van 20 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 25 november 2014 gehandhaafd.

2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag het beroep zich dient te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. De rechtbank overweegt dat van nieuw gebleken feiten geen sprake is. De verklaring van

dr. Benslimane van 30 januari 2012 is geen novum, alleen al omdat niet valt in te zien waarom deze verklaring niet had kunnen worden overgelegd voorafgaand aan 28 december 2012. De verklaring van dr. Benslimane van 22 december 2014 is evenmin een novum, omdat daarin niets méér staat dan dat appellant sinds 1996 onder psychiatrische behandeling is. Ook de verzekeringsartsen van het Uwv hebben bij hun medische onderzoeken in de verklaringen van Benslimane geen nova aangetroffen. Voor zover de aanvraag van appellant is bedoeld als herziening van de duuraanspraak voor de toekomst overweegt de rechtbank dat de verklaringen van Benslimane geen feiten bevat die aanleiding zouden moeten geven tot een ander, voor appellant gunstiger, besluit dan het besluit waarvan herziening wordt gevraagd. Ten slotte komt de rechtbank op basis van een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 oktober 2015, aangevuld bij rapport van 21 december 2015 tot het oordeel dat de stelling van appellant dat zijn gezondheidstoestand na 25 maart 2002 is verslechterd niet kan worden gevolgd, mede omdat de gedingstukken daartoe geen basis bieden.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn gezondheidstoestand binnen vijf jaar na 25 maart 2002 aanzienlijk is verslechterd als gevolg van bestaande klachten en nieuwe klachten in verband met een hersenbloeding.

3.2.

Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4.1.

De Raad overweegt als volgt.

4.1.1.

Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellant ter zitting van de Raad bevestigd dat het hoger beroep zich uitsluitend richt tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is aan te nemen dat de gezondheidstoestand van appellant binnen vijf jaar na 25 maart 2002 zou zijn verslechterd. De Raad beperkt zich dan ook tot een beoordeling van wat de rechtbank op dat punt heeft overwogen, daarbij uitgaande van de periode 25 maart 2002 tot 25 maart 2007.

4.1.2.

Wat appellant op het punt van de toename van zijn arbeidsongeschiktheid in de periode 25 maart 2002 tot 25 maart 2007 heeft aangevoerd is in de kern gelijk aan dat wat hij tijdens de procedure bij de rechtbank naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in rechtsoverwegingen 11 en 12 van de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en heeft het beroep van appellant bij die uitspraak ongegrond verklaard. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat – gelet op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 oktober 2015 en van 21 december 2015 – appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat zijn gezondheidstoestand na 25 maart 2002 aanzienlijk is verslechterd. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen bieden ook de gedingstukken – waaronder de verklaringen van dr. Benslimane – daartoe geen basis.

5. Uit wat is overwogen onder 4.1.1 en 4.1.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 april 2018.

(getekend) J.P.M. Zeijen

(getekend) N. Veenstra

SS