Home

Centrale Raad van Beroep, 01-12-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4183, 17/1643 WIA

Centrale Raad van Beroep, 01-12-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4183, 17/1643 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 december 2017
Datum publicatie
7 december 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:4183
Zaaknummer
17/1643 WIA

Inhoudsindicatie

Niet-ontvankelijkverklaring beroep. Er is geen verschoonbare reden voor de te late betaling van het griffierecht. De omstandigheid dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat de nota betrekking had op een andere procedure en dat de nota een vergissing betrof, kan niet als zodanig worden aangemerkt.

Uitspraak

17/1643 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van

10 januari 2017, 16/4725 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] , Polen (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 1 december 2017

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam X] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 7 juni 2016 waarbij het Uwv ongegrond heeft verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 7 januari 2016.

1.2.

Bij brief van 23 juli 2016 heeft de rechtbank appellant in kennis gesteld van de hoogte van het griffierecht en gevraagd om betaling ervan binnen vier weken na datering van die brief.

1.3.

Bij brief van 21 augustus 2016 heeft de rechtbank appellant ─ in verband met het uitblijven van betaling van het griffierecht ─ in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen binnen vier weken. Tevens is in de brief gewezen op de mogelijkheid van

niet-ontvankelijk verklaren van het beroep bij het niet herstellen van het verzuim.

1.4.

Het griffierecht is na afloop van deze termijn, namelijk op 27 december 2016, betaalbaar gesteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen verschoonbare reden is voor de te late betaling van het griffierecht. De omstandigheid dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat de nota betrekking had op een andere procedure en dat de nota een vergissing betrof, kan niet als zodanig worden aangemerkt.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de gemachtigde van appellant de brief van 23 juli 2016 onjuist geïnterpreteerd heeft. Er werd van uitgegaan dat de brief betrekking had op een andere procedure die op 29 juli 2016 bij de Raad diende en waarin was geoordeeld dat het Uwv de proceskosten zou dragen. Telefonisch zou appellant door de Raad te verstaan zijn gegeven dat het waarschijnlijk een vergissing betrof. Bij ontvangst van de brief van

21 augustus 2016 heeft de gemachtigde – zonder de brief gezien te hebben – te kennen gegeven dat het waarschijnlijk een vergissing betrof. Pas na ontvangst van een derde brief heeft appellant betaald. Dat was op 27 december 2016. Verder heeft appellant gewezen op het belang van een inhoudelijke beoordeling van zijn zaak.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Niet in geschil is dat appellant de brieven van 23 juli 2016 en van 21 augustus 2016 heeft ontvangen en dat hij ondanks die brieven het griffierecht buiten de gestelde termijn heeft betaald. De Raad ziet zich gesteld voor de vraag of de door appellant genoemde redenen voor de te late betaling van het griffierecht als verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding aangemerkt kunnen worden. Met juistheid heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk geacht en de door appellant vermelde redenen als niet verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding beschouwd. Dat appellant en zijn gemachtigde de brieven van 23 juli 2016 en van 21 augustus 2016 onjuist hebben geïnterpreteerd komt voor hun risico. De stelling van appellant dat naar aanleiding van de brief van 23 juli 2016 gebeld is met de Raad, heeft appellant verder niet onderbouwd. Zo heeft appellant geen naam van een gesprekspartner genoemd, geen datum en geen inhoud van het gesprek weergegeven. Wat daarvan zij, de omstandigheid dat op 21 augustus 2016 wederom een brief met een rappel voor griffierecht was verzonden, had voor appellant en zijn gemachtigde aanleiding moeten zijn geweest om navraag te doen naar de achtergrond van die brief. Door dat niet te doen, heeft appellant welbewust een risico genomen dat zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Dat appellant in de veronderstelling verkeerde dat de brief betrekking had op een andere procedure maakt de beoordeling niet anders, omdat bovenin de betreffende brieven een ander zaaknummer vermeld staat dan het aan dit geding gekoppelde zaaknummer. Bovendien heeft appellant zelf beroep ingesteld tegen een ander besluit van het Uwv dat zag op een andere beoordelingsdatum. Daarom had het appellant redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn geweest dat deze griffierecht-verzoeken betrekking hadden op een andere procedure dan die eerdere procedure.

4.2.

De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.3.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2017.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) L. Boersma

IJ