Home

Centrale Raad van Beroep, 24-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4078, 16/7371 WIA

Centrale Raad van Beroep, 24-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4078, 16/7371 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 november 2017
Datum publicatie
28 november 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:4078
Zaaknummer
16/7371 WIA

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering terecht. Zorgvuldig medisch onderzoek. Geen aanleiding om aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen te twijfelen. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht passend, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren.

Uitspraak

16 7371 WIA

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 19 oktober 2016, 16/1381 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 24 november 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en op 2 oktober 2017 nadere hoger beroepsgronden ingediend.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij rapport van 9 oktober 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd op de nadere hoger beroepsgronden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.1.

Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als zorgverlener voor 20,23 uur per week, in dienst van zijn moeder die een persoonsgebonden budget heeft ontvangen. Appellant heeft zich op 3 juni 2010 wegens rechterschouderklachten ziek gemeld.

1.1.2.

Naar aanleiding van de aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts appellant onderzocht op 12 juli 2012. Op basis van deze onderzoeksbevindingen en dossierstudie heeft deze arts geconcludeerd dat appellant aangewezen is op rechterschoudersparend werk waarbij voorts rekening wordt gehouden met de persoonlijkheid van appellant. Deze beperkingen zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juli 2012. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 19 juli 2012 de aanvraag van appellant om een WIA-uitkering afgewezen omdat hij op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag niet verzekerd was voor de Wet WIA. Bij besluit van 10 oktober 2012 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van

19 juli 2012 ongegrond verklaard.

1.1.3.

Appellant heeft tegen het besluit van 10 oktober 2012 rechtsmiddelen aangewend. Bij uitspraak van 14 oktober 2015 heeft de Raad het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit van 10 oktober 2012 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, ervan uitgaande dat appellant als werknemer in de zin van de Wet WIA aangemerkt moet worden.

1.2.1.

Het Uwv heeft vervolgens een arbeidskundig onderzoek verricht. De arbeidsdeskundige heeft met de FML van 12 juli 2012 voor appellant functies geselecteerd. Vergelijking van het maatmaninkomen met de mediane loonwaarde van de voor appellant geselecteerde functies resulteert in een verlies aan verdiencapaciteit van 34,66%, waardoor appellant geen recht heeft op een WIA-uitkering.

1.2.2.

Appellant heeft te kennen gegeven het niet eens te zijn met deze uitkomst omdat onvoldoende rekening is gehouden met zijn rechterschouderklachten en de agressieproblematiek. Hij acht zich volledig arbeidsongeschiktheid.

1.2.3.

Daarop heeft er een heroverweging plaatsgevonden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat met de FML van 12 juli 2012 in voldoende mate tegemoet wordt gekomen aan de rechterschouderklachten alsmede aan de persoonlijkheid van appellant. Er zijn in de bezwaarprocedure geen nieuwe medische feiten of gegevens naar voren gekomen, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding ziet de FML aan te scherpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens de geschiktheid van de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies bevestigd. Bij besluit van 13 april 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.

2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak overwogen dat het bestreden besluit gebaseerd is op voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerde rapporten van de verzekeringsartsen. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de artsen van het Uwv dossierstudie hebben verricht en informatie van appellants behandelaar en bedrijfsarts van Achmea Vitale hebben meegewogen, er een anamnese is afgenomen en een lichamelijk en psychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de door de artsen van het Uwv vastgestelde beperkingen, neergelegd in de FML van 12 juli 2012. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het feit dat de door de bedrijfsarts opgestelde FML afwijkt van de FML van de verzekeringsarts, niet betekent dat de FML van de verzekeringsarts niet juist zou zijn. De rechtbank heeft erop gewezen dat de verzekeringsarts met een ander doel en ten aanzien van een andere datum een medische beoordeling heeft verricht. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de functies van magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220) samensteller metaalwaren (SBC-code 264140) en operator voedingsmiddelenindustrie

(SBC-code 271121) geschikt zijn voor appellant.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat er oppervlakkige vragen zijn gesteld. Dit in tegenstelling tot het onderzoek van de bedrijfsarts dat in maart 2012 heeft plaatsgevonden waarbij ook een FML is opgesteld met verdergaande beperkingen. De FML van 12 juli 2012 komt onvoldoende tegemoet aan zijn forse klachten. Appellant verzoekt om inschakeling van een deskundige vanwege het verschil in beperkingen tussen deze twee FML-en. Voorts was de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de hoorzitting niet aanwezig en heeft er geen nader medisch onderzoek plaatsgevonden. Dat is evenmin zorgvuldig. Appellant is meer beperkt op het boven schouderhoogte werken, het maken van schroefbewegingen, het reiken, duwen en trekken, het frequent zware lasten hanteren, het klimmen, het omgaan met conflicten en de dominantie van zijn hand dient rechts te zijn. Daarnaast kampt appellant, ondanks inname van acht tot tien pijnstillers, met pijnklachten die zijn nachtrust verstoren. Wegens zijn klachten kan hij de voor hem geselecteerde functies niet verrichten.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en daarbij verwezen naar een reactie van 9 oktober 2017 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de Raad in wat in hoger beroep naar voren is gebracht geen aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank daarover voor onjuist te houden. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft appellant vlak voor de datum in geding gezien en onderzocht en heeft de lichamelijke en psychische klachten van appellant in kaart gebracht en de informatie van de bedrijfsarts en psychiatrische expertise inzichtelijk betrokken en gewogen. Zoals de Raad eerder heeft overwogen – bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 13 maart 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE1875) – betekent het enkele feit dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volstaan met dossieronderzoek, niet dat reeds daarom sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 maart 2016 kenbaar aangegeven dat de informatie van de bedrijfsarts, die al bekend was, is betrokken en gewogen. Met de rechtbank wordt voorts overwogen dat in wat is aangevoerd en wat aan medische stukken is overgelegd, geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv de functionele mogelijkheden van appellants zoals vastgelegd in de FML van 12 juli 2012, hebben overschat. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld waar hij, anders dan de bedrijfsarts van Achmea, een onderscheid heeft gemaakt in een beperkte belastbaarheid van de rechterschouder en een normale belastbaarheid van de linkerschouder. Anders dan in de FML, opgesteld door de bedrijfsarts, is in de FML van

12 juli 2012 duidelijk neergelegd dat appellant links normaal belastbaar is en rechts beperkt is. In zoverre ligt er geen tegenstrijdigheid in de opgestelde FML van de bedrijfsarts en de verzekeringsarts omdat de FML van 12 juli 2012 een gedifferentieerde belastbaarheid van de schouders bevat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 29 maart 2016 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de door appellant aangevoerde bezwaargronden geen aanleiding geven om meer dan wel andere beperkingen aan te nemen.

Met het rapport van 9 oktober 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd uiteengezet dat de nader in hoger beroep aangevoerde gronden en overgelegde informatie, die deels al bekend was en deels niet ziet op de datum in geding, geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant zoals vastgelegd in de FML van 12 juli 2012 hebben overschat. Dat appellant meer klachten ervaart, is in het kader van het objectieve arbeidsongeschiktheidscriterium in de Wet WIA, onvoldoende om meer dan wel andere beperkingen aan te nemen. Met betrekking tot de overige lichamelijke (hoofdpijn) en psychische klachten heeft appellant in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die doen twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel door het Uwv. Nu er voldoende medische informatie, ook van de behandelaars, beschikbaar is en deze informatie geen aanleiding geeft om aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen te twijfelen, wordt het verzoek van appellant om raadpleging van een onafhankelijke deskundige afgewezen.

4.2.

Ook wat betreft de arbeidskundige grondslag worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven. Uitgaande van de juistheid van de FML van 12 juli 2012 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht passend zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Met het rapport van 12 april 2016 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is dit inzichtelijk en overtuigend toegelicht.

4.3.

Wat in 4.1 en 4.2 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van

L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2017.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) L.H.J. van Haarlem

IJ