Home

Centrale Raad van Beroep, 21-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4027, 16/3014 PW

Centrale Raad van Beroep, 21-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4027, 16/3014 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 november 2017
Datum publicatie
28 november 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:4027
Zaaknummer
16/3014 PW

Inhoudsindicatie

Intrekken bijstand omdat appellante door detentie geen recht op bijstand had. Beroep op gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Moment besluitvorming van A die ook in detentie was, was anders dan bij appellante.

Uitspraak

16 3014 PW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

28 april 2016, 15/5090 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

Datum uitspraak: 21 november 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J.E. Stout, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Namens appellante is

mr. N. Roos, advocaat en kantoorgenoot van mr. Stout, verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ontving sinds 22 augustus 2014 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Appellante woonde ten tijde van belang bij haar moeder. Op 23 januari 2015 heeft het college een melding ontvangen dat appellante sinds 15 januari 2015 in detentie verblijft. Naar aanleiding van deze melding heeft het college appellante meermalen - tevergeefs - verzocht, de laatste keer uiterlijk op 13 februari 2015 informatie over haar ontslag uit detentie te verschaffen.

1.2.

Bij besluit van 16 februari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 augustus 2015 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 16 januari 2015 ingetrokken. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW wegens detentie geen recht op bijstand heeft.

1.3.

Met ingang van 6 maart 2015 ontvangen appellante en [naam] bijstand op grond van de PW, naar de norm voor gehuwden.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel. In dat kader heeft appellante erop gewezen dat [naam] ongeveer dezelfde periode in detentie heeft verbleven, maar het college haar en [naam] niet gelijk heeft behandeld. Het college heeft bij besluit van 6 maart 2015 de bijstand van [naam] wegens detentie over de periode van 21 januari 2015 tot en met 19 februari 2015 herzien, de over die periode te veel betaalde bijstand van [naam] teruggevorderd en de betaling van de bijstand daarna hervat. In strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft het college de bijstand van appelante met ingang van

16 januari 2015 ingetrokken en niet direct na haar ontslag uit detentie hervat.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Uit de in het dossier aanwezige stukken blijkt dat appellante van 15 januari 2015 tot en met 23 februari 2015 in detentie heeft verbleven en dat [naam] van 20 januari 2015 tot en met 20 februari 2015 gedetineerd is geweest. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over het antwoord op de vraag of het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel slaagt en het college haar met ingang van 24 februari 2015 weer bijstand had moeten verlenen.

4.2.

Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. Daarvoor is van belang dat het college op verschillende momenten over het recht op bijstand van appellante en het recht op bijstand van [naam] heeft beslist. Toen het college op 16 februari 2015 het besluit tot intrekking van de bijstand van appellante nam, verbleef zij in detentie en was zij ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de PW uitgesloten van het recht op bijstand. Het college was op dat moment dan ook gehouden het recht op bijstand van appellante in te trekken. In de situatie van [naam] ligt dit anders. Op 6 maart 2015, de datum waarop het college het besluit tot herziening van de bijstand van [naam] heeft genomen, verbleef [naam] al twee weken niet meer in detentie. Het college heeft daarom de bijstand van [naam] over de periode van 21 januari 2015 tot en met 19 februari 2015 ingetrokken en de betaling van bijstand hervat vanaf de datum dat hij niet langer in detentie verbleef omdat de uitsluitingsgrond met ingang van die datum niet van toepassing was. Al om die reden kan niet worden geoordeeld dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel de bijstand van appellante heeft ingetrokken.

4.3.

Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en A. Stehouwer en

C. van Viegen als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) J. Tuit

HD