Home

Centrale Raad van Beroep, 01-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3843, 15/2870 ZW

Centrale Raad van Beroep, 01-11-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3843, 15/2870 ZW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 november 2017
Datum publicatie
7 november 2017
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2017:3843
Zaaknummer
15/2870 ZW

Inhoudsindicatie

Beëindiging ZW-uitkering. Geen twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts over de medische situatie. Gemotiveerd uiteengezet dat appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen

Uitspraak

15/2870 ZW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

18 maart 2015, 14/11509 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 1 november 2017

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2017. Mr. Kuijper heeft kort voor de zitting telefonisch verzocht om de behandeling ter zitting uit te stellen, welk verzoek is afgewezen. Appellant noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Namens het Uwv is

drs. J.C. van Beek verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.

Vanuit een situatie dat hij uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellant zich op 9 april 2013 ziek gemeld, terzake waarvan hem uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) is verleend.

1.2.

In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling is appellant op 13 mei 2014 door een verzekeringsarts onderzocht. Die heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waarna een arbeidsdeskundige in zijn rapport van 2 juni 2014 heeft geconcludeerd dat appellant op 8 april 2014 in staat is om met een aantal geselecteerde functies meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen.

1.3.

Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 5 juni 2014 de ZW-uitkering per 6 juli 2014, derhalve met een uitlooptermijn van één maand en één dag, beëindigd.

1.4.

Bij besluit van 11 november 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 juni 2014 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 november 2014, met een daarbij behorende FML van 10 november 2014, en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 november 2014 ten grondslag.

2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Er is rekening gehouden met alle klachten van appellant en de informatie van de behandelend sector is bij de oordeelvorming betrokken.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn klachten zijn onderschat. Met name zijn rugklachten zijn dusdanig ernstig dat hij niet geschikt is voor enige arbeid.

3.2.

Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.

4.1.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.2.

Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend, als hij niet ziek was geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van

30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).

4.3.

De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie op 6 juli 2014. Deze arts heeft appellant gezien tijdens de hoorzitting, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. Op basis daarvan is hij tot de conclusie gekomen dat bij appellant geen sprake is van afwezigheid van benutbare mogelijkheden, en dat met inachtneming van de beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van 10 november 2014, appellant in staat moet worden geacht arbeid te verrichten. Appellant heeft in hoger beroep ook geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd, die het oordeel van de rechtbank zouden kunnen aantasten.

4.4.

De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 11 november 2014 gemotiveerd uiteengezet dat appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Er is geen aanleiding dit oordeel onjuist te achten, te meer nu appellant geen bezwaren tegen de functies heeft geuit, anders dan dat hij om medische redenen niet in staat is die functies te vervullen.

4.5.

Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2017.

(getekend) E.W. Akkerman

(getekend) J.W.L. van der Loo