Home

Centrale Raad van Beroep, 29-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5106, 16/1079 AW

Centrale Raad van Beroep, 29-12-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5106, 16/1079 AW

Inhoudsindicatie

Geen schadevergoeding wegens schending van de zorgplicht. Appellant heeft aangetoond dat hij als werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Appellant is niet aansprakelijk voor schade van betrokkene. De Raad wijst, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het verzoek om schadevergoeding af.

De rechtbank heeft niet onderkend de verzoekschriftprocedure als geregeld in titel 8.4 van de Awb van toepassing op het verzoek van betrokkene om de schade te vergoeden die hij meent te hebben geleden en nog te zullen lijden als gevolg van het hem op overkomen ongeval wegens schending van de zorgplicht.

Uitspraak

16/1079 AW

Datum uitspraak: 29 december 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van

12 januari 2016, 15/1980 (aangevallen uitspraak) en het verzoek om schadevergoeding

Partijen:

de staatssecretaris van Financiën (appellant)

[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. J.R.M. Rikmenspoel, advocaat, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2016. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Pullens en J.G.J. Jansen. Betrokkene is verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. Rikmenspoel.

OVERWEGINGEN

1.1.

Betrokkene is werkzaam als beveiliger bij de [naam dienst] in het gebouw [naam gebouw] te [plaatsnaam] .

1.2.

Op 7 februari 2014, omstreeks 19.10 uur, is betrokkene tijdens zijn werkzaamheden van een metalen trap gevallen met arm-, schouder- en nekklachten tot gevolg. Op 16 april 2014 heeft betrokkene appellant aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van dit ongeval. Betrokkene heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat appellant zijn zorgplicht heeft geschonden door hem niet te waarschuwen voor de gladheid op de trap en hem niet te voorzien van adequate bedrijfskleding, waaronder veiligheidsschoenen met een antislipprofiel, althans gladheidbestendige schoenen. Op 16 mei 2014 heeft appellant het ongeval bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gemeld. Vanwege het tijdstip van melding heeft de Inspectie SZW aan appellant een bestuurlijke boete opgelegd. Bij besluit van 22 augustus 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 27 februari 2015 (bestreden besluit), heeft appellant geweigerd aansprakelijkheid te erkennen.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over griffierecht en proceskosten, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Appellant is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak. De rechtbank heeft overwogen dat vaststaat dat het ongeval dat betrokkene op 7 februari 2014 is overkomen heeft plaatsgevonden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat buiten twijfel staat dat betrokkene door dit ongeval schade heeft geleden. Dat betrokkene op de trap is uitgegleden is niet langer tussen partijen in geschil. Ook is niet in geschil dat het op de dag van het ongeval in [plaatsnaam] buitensporig had geregend. De rechtbank is van oordeel dat appellant er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat er geen sprake was van een natte trap. Niet valt dan ook uit te sluiten dat betrokkene is uitgegleden op een natte trap. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de kans op verwezenlijking en de ernst van de gevolgen alsmede de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen had naar het oordeel van de rechtbank van appellant mogen worden verlangd betrokkene voor gladheid te waarschuwen. De rechtbank laat in het midden of betrokkene veiligheidsschoenen had moeten krijgen voor de uitoefening van zijn werkzaamheden. Vaststaat dat appellant heeft nagelaten betrokkene voor gladheid te waarschuwen, zodat appellant al om die reden zijn zorgplicht niet is nagekomen.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij wel voldaan heeft aan zijn zorgplicht. Het is een feit dat betrokkene van de trap is gevallen, maar appellant heeft, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet erkend dat betrokkene door nattigheid op de trap is uitgegleden. Volgens appellant waren de schoenen van betrokkene en de betreffende trap niet dermate nat dat betrokkene daardoor van de trap is gevallen. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat vanaf 17.00 uur weinig mensen meer van buiten naar binnen de trap oplopen en gewezen op de lange weg die betrokkene, nadat hij van buiten was gekomen, binnen heeft afgelegd, alvorens hij van de trap viel. Appellant heeft voorts gewezen op de droogmatten, die zijn geplaatst in de toegangsdraaideur en rondom de bewuste trap. Verder is de betreffende trap voorzien van een geribbelde structuur en beschikt derhalve over een degelijk profiel. Appellant vraagt zich af waarom hij voor gladheid moet waarschuwen als, ook volgens de rechtbank, in zijn algemeenheid bekend is dat nattigheid gladheid kan veroorzaken. Overigens zou volgens appellant het plaatsen van waarschuwingsborden betrokkene niet hebben geholpen.

3.2.

Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Betrokkene heeft appellant verzocht aansprakelijkheid te erkennen voor de door hem geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het hem op 7 februari 2014 overkomen ongeval. Ter zitting heeft betrokkene te kennen gegeven dat dit verzoek uitsluitend ziet op de vergoeding van de schade in verband met schending van de zorgplicht.

4.2.1.

Op 1 juli 2013 is de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Staatsblad 2013, 50) (Wns) in werking getreden. Op grond van deze wet is in titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een zelfstandige verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter ingevoerd over veroordeling van een bestuursorgaan tot vergoeding van schade.

4.2.2.

In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is sindsdien, voor zover hier van belang, bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:

a. een onrechtmatig besluit;

d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbenden zijn.

4.2.3.

Ingevolge artikel 8:90, eerste lid, van de Awb wordt het verzoek schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk vraagt om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.

4.2.4.

Op grond van artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb - voor zover hier van belang - wordt met een besluit gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan waarbij een ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Ambtenarenwet (AW) als zodanig belanghebbende is.

4.2.5.

In artikel 8:4, eerste lid, onder f, van de Awb is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.

4.3.

In de Memorie van Toelichting bij de Wns (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 621, nr. 3., p 46) is het volgende vermeld:

“Voor het ambtenarenrecht betekent het voorstel het volgende. Krachtens artikel 8:1, tweede lid, Awb (thans artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, Raad) wordt met een besluit gelijkgesteld een andere handeling van een bestuursorgaan jegens een - kort gezegd - ambtenaar als zodanig. Dit betekent dat tegen iedere handeling in deze rechtsbetrekking beroep bij de bestuursrechter open staat. Daaronder valt ook de beslissing van een bestuursorgaan omtrent de vergoeding van schade die de ambtenaar meent geleden te hebben als gevolg van onrechtmatig optreden van dat bestuursorgaan, ook wanneer die schade door ander handelen dan het nemen van besluiten is veroorzaakt. (…) Voor beide rechtsgebieden (ambtenarenrecht en vreemdelingenrecht, Raad) geldt echter evenzeer als voor de rest van het bestuursrecht dat de voorgestelde verzoekschriftprocedure de voorkeur verdient boven een procedure tegen het zelfstandig schadebesluit. Daarom geldt de voorgestelde uitsluiting van het beroepsrecht tegen zelfstandige schadebesluiten in artikel 8:4 ook voor deze rechtsgebieden. In de plaats van het beroep tegen een dergelijk besluit, komt de verzoekschriftprocedure. Om te bereiken dat geschillen omtrent schadevergoeding in het ambtenarenrecht bij ieder onrechtmatig handelen van een bestuursorgaan bij de bestuursrechter mogelijk blijven, wordt in het eerste lid van artikel 8:88 onder d bepaald dat de verzoekschriftprocedure daarvoor openstaat.”

4.4.

Uit de tekst van de artikelen 8:88, eerste lid, aanhef en onder d, en 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb volgt op zichzelf niet dat geschillen over schade, geleden in de uitoefening van de werkzaamheden door schending van de zorgplicht, vallen onder het bereik van titel 8:4 van de Awb. Gelet op de onder 4.3 vermelde Memorie van Toelichting en nu de wetgever in artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb besluiten van bestuursorganen over een verzoek om schadevergoeding wegens onrechtmatig bestuurshandelen heeft uitgesloten van de beroepsprocedure, dient naar het oordeel van de Raad ook voor deze geschillen de verzoekschriftprocedure bij de bestuursrechter, als geregeld in titel 8:4 van de Awb, te worden gevolgd.

4.5.

Op grond van wat in 4.4 is overwogen is de verzoekschriftprocedure als geregeld in

titel 8.4 van de Awb van toepassing op het verzoek van betrokkene om de schade te vergoeden die hij meent te hebben geleden en nog te zullen lijden als gevolg van het hem op

7 februari 2014 overkomen ongeval wegens schending van de zorgplicht.

4.6.

De rechtbank heeft wat in 4.5 is overwogen niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal doen wat de rechtbank zou behoren te doen. Uitgaande van de toepasselijkheid van de verzoekschriftprocedure als geregeld in titel 8.4 van de Awb op het verzoek van betrokkene merkt de Raad het bij de rechtbank ingediende beroepschrift aan als een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:90, eerste lid, van de Awb en het (primaire) besluit van 22 augustus 2014 als een reactie van het bestuursorgaan als bedoeld in het tweede lid van artikel 8:90 van de Awb. De Raad zal beoordelen of het verzoek van betrokkene om vergoeding van de schade ten gevolge van het hem op 7 februari 2014 overkomen ongeval wegens schending van de zorgplicht voor toewijzing in aanmerking komt.

4.7.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraken van 22 juni 2000, ECLI:NL:CRVB:2000:AB0072 en 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:98) heeft het bestuursorgaan tegenover de ambtenaar een zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat het bestuursorgaan de werkzaamheden van de ambtenaar zodanig moet inrichten en voor het verrichten daarvan zodanige maatregelen moet treffen en aanwijzingen moet geven als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de ambtenaar in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. De ambtenaar heeft recht op vergoeding van deze schade, ook voor zover rechtspositionele regelingen daarin niet voorzien. Geen recht op vergoeding bestaat indien het bestuursorgaan aantoont dat het zijn zorgplicht is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar. De zorgplicht van het bestuursorgaan strekt niet zover dat elk denkbaar risico op voorhand moet worden uitgebannen, maar tot het treffen van alle maatregelen die in de gegeven situatie redelijkerwijs van het bestuursorgaan kunnen worden gevergd om de veiligheid van het personeel te waarborgen. Het enkele feit dat een ongeval of een ander incident heeft plaatsgevonden betekent niet dat het bestuursorgaan zijn zorgplicht heeft geschonden.

4.8.

Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake was van een ongeval in de uitoefening van de werkzaamheden en dat er geen sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid van betrokkene. Het geding spitst zich toe op de vraag of appellant heeft aangetoond dat hij als werkgever aan zijn onder 4.7 omschreven zorgplicht heeft voldaan.

4.9.

Partijen verschillen van mening over de toedracht van het ongeval. Appellant stelt dat uit verklaringen van collega’s van betrokkene blijkt dat betrokkene boven aan de trap een verkeerde stap heeft gezet en daarbij de eerste tree heeft gemist. Betrokkene stelt, onder verwijzing naar verklaringen van andere collega’s, dat hij als gevolg van een natte trap en/of natte schoenen van de trap is gegleden. Op grond van de gedingstukken is naar het oordeel van de Raad de toedracht van het ongeval niet komen vast te staan. Die onduidelijkheid omtrent de toedracht dient in de gegeven situatie voor rekening van appellant te komen, te meer nu appellant niet onverwijld, maar pas op 16 mei 2014 melding heeft gemaakt van het ongeval bij de Inspectie SZW. Pas nadien is een rapport over het ongeval opgemaakt, waarin evenmin de nodige duidelijkheid omtrent de toedracht is verschaft. Dat betekent dat de Raad bij de beantwoording van de vraag of appellant heeft voldaan aan de zorgplicht, evenals de rechtbank, uitgaat van de juistheid van de door betrokkene gestelde toedracht van het ongeval, namelijk dat hij is uitgegleden ten gevolge van een natte trap en/of natte schoenen.

4.10.

Betrokkene heeft gesteld dat appellant zijn zorgplicht heeft geschonden door bij de trap geen waarschuwingsborden te plaatsen. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat een natte trap glad kan zijn en tot gevaarlijke situaties kan leiden. Ter zitting heeft betrokkene erkend dat hij al vaker had geconstateerd dat de trap nat was bij zware regenval. Van betrokkene mocht dan ook worden verwacht dat hij op 7 februari 2014, toen eveneens sprake was van zware regenval, rekening hield met een natte trap en zich bewust was van mogelijke gladheid en van het gevaar van uitglijden. De Raad acht dan ook het nalaten van het geven van waarschuwingen voor een natte trap en een mogelijke val niet een schending van de op appellant rustende zorgplicht.

4.11.

Voorts heeft betrokkene gesteld dat de val van de trap voorkomen had kunnen worden als appellant aan hem veiligheidsschoenen had verstrekt. Volgens appellant is na het vaststellen van een risicoanalyse het dragen van veiligheidsschoenen niet verplicht gesteld voor beveiligers bij de [naam dienst] en dus ook niet voor betrokkene. Dat heeft betrokkene niet weerlegd. Eveneens is onweersproken gebleven de stelling van appellant dat de trap, waarvan ook het kantoorpersoneel gebruik maakt, niet is aan te merken als een ruimte waarin het dragen van veiligheidsschoenen verplicht is gesteld, nu ook het kantoorpersoneel van deze trap gebruik maakt. Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat van appellant niettemin gevergd kon worden aan iedere medewerker van de [naam dienst] veiligheidsschoenen ter beschikking te stellen uitsluitend voor het betreden van de trap. Appellant heeft dan ook niet de zorgplicht geschonden door geen veiligheidsschoenen aan betrokkene te verstrekken.

4.12.

Uit het vorenstaande volgt dat appellant niet aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade van betrokkene ten gevolge van het hem op 7 februari 2014 overkomen ongeval. Dat betekent dat de Raad, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het verzoek om schadevergoeding zal afwijzen.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en J.J.A. Kooijman en

H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2016.

(getekend) J.N.A. Bootsma

(getekend) J. Tuit