Home

Centrale Raad van Beroep, 23-11-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4662, 15/1221 WW

Centrale Raad van Beroep, 23-11-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4662, 15/1221 WW

Inhoudsindicatie

Het Uwv heeft terecht geen toepassing gegeven aan de in artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, en artikel 35aa, eerste lid, van de WW neergelegde methodiek van inkomstenverrekening, maar aan de in de artikelen 20, eerste lid, aanhef en onder a, en 20, tweede lid, van de WW neergelegde methodiek van urenkorting. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aantal te korten uren op nog minder dan 41,79 gesteld moet worden.

Uitspraak

15/1221 WW

Datum uitspraak: 23 november 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 december 2014, 14/4391 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.T.A. Duijs hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Duijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door

drs. M.P.W.M. Wiertz.

Het onderzoek ter zitting is geschorst.

Appellant heeft een nader stuk ingediend. Hierop is door het Uwv gereageerd, waarbij het Uwv tevens een ter zitting gestelde vraag heeft beantwoord.

Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.

Bij besluit van 16 augustus 2010 heeft het Uwv appellant met ingang van 2 augustus 2010 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering op basis van een gemiddeld aantal arbeidsuren van 36 per week.

1.2.

Op 2 mei 2013 heeft appellant het Uwv via een wijzigingsformulier medegedeeld dat hij per die datum twee keer per week werkzaamheden gaat verrichten als postbezorger stukloon bij [BV] ( [BV] ) voor een stukloonvergoeding. Appellant heeft het Uwv tevens de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst van opdracht toegestuurd. Vanaf dat moment heeft appellant via inkomstenformulieren bij het Uwv opgave gedaan van zijn verdiensten, waarbij hij bij het aantal gewerkte uren per dag ‘1 minuut’ heeft vermeld, en (één keer) ‘8 minuten’.

1.3.

Bij besluit van 14 augustus 2013, wat betreft motivering aangevuld bij besluit van 25 februari 2014, heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant van 28 april 2013 tot en met 2 september 2013 herzien. Bij besluit van 6 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 14 augustus 2013 en 25 februari 2014 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv was appellant bij [BV] niet werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst dus hij kan niet worden aangemerkt als werknemer en dus kan geen sprake zijn van inkomstenverrekening als bedoeld in artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW. Het Uwv heeft geconcludeerd dat appellant wat betreft zijn werkzaamheden bij [BV] de hoedanigheid van werknemer heeft verloren, en heeft met toepassing van artikel 20, tweede lid, van de WW, het aantal te korten uren vastgesteld op 41,79. Daarbij heeft het Uwv de door appellant opgegeven verdiensten omgerekend naar uren.

2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In het aanvullend verweerschrift heeft het Uwv te kennen gegeven dat de wijze waarop in het bestreden besluit de te korten uren zijn berekend niet juist is, en dat een andere berekening aan de orde is. Het Uwv heeft in dat kader toegelicht dat op de website van [BV] staat vermeld welk uurloon verdiend wordt door personen die daar werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst, en dat het in de rede ligt dit uurloon te gebruiken om de verdiensten van appellant om te rekenen naar het aantal gewerkte (en dus te korten) uren. Het Uwv heeft gesteld dat op basis van deze berekening niet 41,79 uren gekort hadden moeten worden, maar ruim anderhalf keer zoveel, maar heeft de rechtbank verzocht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, gelet op de gewijzigde berekening van het Uwv, het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Op basis van de door het Uwv in het aanvullend verweerschrift toegelichte berekening heeft de rechtbank vastgesteld dat het Uwv in totaal 69,27 uur dan wel 68,62 uur had moeten korten. Om te voorkomen dat appellant door het instellen van beroep in een slechtere positie zal komen te verkeren heeft de rechtbank het aantal te korten uren niet gecorrigeerd, en is uitgegaan van het in het bestreden besluit genoemde aantal te korten uren van 41,79. De rechtbank heeft aldus aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.

3.1.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Appellant heeft primair een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, en in dat kader gesteld dat zijn werkcoach in een e-mail heeft toegezegd dat 70% van zijn inkomsten bij [BV] gekort zou worden op zijn WW-uitkering, en dat geen urenkorting zou plaatsvinden. Bij brief van 20 mei 2016 heeft appellant te kennen gegeven niet meer te beschikken over deze e-mail, maar heeft hij wel een e-mail van 28 november 2012 overgelegd van diezelfde werkcoach. Daarin stelt deze, naar aanleiding van een vraag van appellant, dat bij het gaan verrichten van werkzaamheden als callcenter medewerker sprake is van inkomstenverrekening. Subsidiair heeft appellant gesteld dat hij bij [BV] werkzaam was als zelfstandige, en heeft hij betoogd dat het Uwv bij de omrekening van inkomsten naar uren ten onrechte is uitgegaan van het (op de website van [BV] vermelde) uurloon van een werknemer.

3.2.

Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat inkomstenverrekening op grond van artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW en artikel 35aa, eerste lid, van de WW niet alleen van toepassing is als sprake is van werkzaamheden als werknemer in de zin van artikel 3 van de WW, maar ook bij werkzaamheden als werknemer in de zin van de artikelen 4 en 5 van de WW, in samenhang met het Besluit aanwijzing gevallen waarin arbeidsverhouding als dienstbetrekking wordt beschouwd van 24 december 1986

(Stb. 1986, 655, hierna: het Besluit). Het Uwv heeft gesteld dat appellant niet aangemerkt kan worden als werknemer in de zin van de artikelen 3, 4 en 5 van de WW, zodat terecht geen inkomstenverrekening heeft plaatsgevonden. Het Uwv heeft tot slot gesteld dat geen sprake is geweest van opgewekt vertrouwen, en heeft erop gewezen dat de werkcoach zich in de mail van 28 november 2012 uitsluitend uitspreekt over werkzaamheden als callcentermedewerker.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW, zoals dit artikel luidde ten tijde in geding, eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest. Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de WW eindigt voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel a, van toepassing is, het recht op uitkering ter zake van het aantal uren dat hij werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer in de zin van deze wet wordt beschouwd.

4.1.2.

Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW, zoals dit artikel luidde ten tijde in geding, eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer niet langer werkloos is. Op grond van artikel 20, derde lid, van de WW eindigt voor de werknemer op wie het eerste lid, onderdeel b, van toepassing is het recht op uitkering ter zake van het aantal arbeidsuren dat hij in een kalenderweek heeft.

4.1.3.

Ingevolge artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW, zoals dit artikel luidde ten tijde in geding, is het eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing op de werknemer, die ten minste 52 weken onafgebroken recht op uitkering heeft gehad, mits de werknemer werkzaamheden als werknemer gaat verrichten nadat hij gedurende 13 aaneengesloten kalenderweken geen arbeidsuren heeft gehad.

4.1.4.

Ingevolge artikel 35aa, eerste lid, van de WW, zoals dat luidde ten tijde in geding, wordt de uitkering verminderd met 70% van het inkomen indien artikel 20, zesde lid, onderdeel b, of negende lid, van toepassing is.

4.2.1.

Allereerst dient te worden vastgesteld wat het toepassingsbereik is van artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW. Eén van de daarin genoemde, toepassingsvoorwaarden is dat sprake dient te zijn van een werknemer die ‘werkzaamheden als werknemer gaat verrichten’. In de WW is het begrip werknemer gedefinieerd in artikel 3, waarin is bepaald dat de werknemer de natuurlijke persoon is, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. In artikel 4 van de WW is bepaald welke arbeidsverhoudingen mede als dienstbetrekking kunnen worden beschouwd en in artikel 5 van de WW is bepaald dat regels kunnen worden gesteld op grond waarvan eveneens als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van de in dat artikel genoemde personen. Deze nadere regels zijn neergelegd in het Besluit. Door deze gelijkstelling van hun arbeidsverhouding met een dienstbetrekking vallen de betreffende personen, indien aan de daarvoor geldende vereisten wordt voldaan, onder het in artikel 3 van de WW gedefinieerde begrip werknemer. Artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, en artikel 35aa, eerste lid, van de WW zijn gewijzigd bij de wet tot wijziging van de Werkloosheidswet in verband met het vergroten van kansen op werk voor langdurig werklozen (Stb. 2009, 269). In de memorie van toelichting bij deze wet wordt ten aanzien van de voornoemde toepassingsvoorwaarde (enkel) vermeld:

“Voorgesteld wordt de inkomstenverrekening uitsluitend toe te passen bij personen die het werk als werknemer hervatten. Voor langdurig werklozen die als zelfstandige van start gaan, blijft de bestaande aftrekregeling van kracht.” (Kamerstukken II 2008-2009, 31 767, nr. 3, blz. 5).

Nu de wettekst zelf noch de memorie van toelichting aanknopingspunten bieden voor het standpunt dat voornoemde artikelen alleen van toepassing zijn op personen die verzekerd zijn op grond van artikel 3 van de WW, wordt geoordeeld dat onder artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW niet alleen valt de persoon die verzekerd is op grond van artikel 3 van de WW, maar ook de persoon die zijn verzekering ontleent aan de artikelen 4 en 5 van de WW, in samenhang met het Besluit.

4.2.2.

Niet in geschil is dat appellant tot [BV] niet in privaatrechtelijke dienstbetrekking stond, zodat hij niet verzekerd was op grond van artikel 3 van de WW. Het standpunt van het Uwv dat appellant in verband met zijn werkzaamheden voor [BV] ook niet verzekerd was op grond van de artikelen 4 en 5 van de WW in samenhang met het Besluit wordt onderschreven, en is ook overigens niet betwist door appellant. Nu de conclusie is dat appellant de werkzaamheden voor [BV] niet heeft verricht als werknemer, staat vast dat niet aan de in artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW genoemde toepassingsvoorwaarde is voldaan, zodat de in artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, van de WW en artikel 35aa, eerste lid, van de WW neergelegde methodiek van inkomstenverrekening niet van toepassing is.

4.3.

Het beroep op het vertrouwensbeginsel, dat er volgens appellant toe zou moeten leiden dat Uwv in zijn geval toch de methodiek van inkomstenverrekening zou moeten toepassen, slaagt niet. Het is vaste rechtspraak dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen, als door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een aanvrager uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt (zie onder meer ECLI:NL:CRVB:2013:2317). Daarvan is geen sprake. De mededeling van de werkcoach in de e-mail van 28 november 2012 dat de inkomstenaftrekregeling van toepassing is, is immers uitsluitend een reactie op een vraag van appellant over te gaan verrichten werkzaamheden als callcenter medewerker. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de werkcoach ook ten aanzien van de werkzaamheden bij [BV] heeft toegezegd dat sprake zal zijn van inkomstenverrekening.

4.4.

Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het Uwv in dit geval terecht geen toepassing heeft gegeven aan de in artikel 20, zesde lid, aanhef en onder b, en artikel 35aa, eerste lid, van de WW neergelegde methodiek van inkomstenverrekening, maar aan de in de artikelen 20, eerste lid, aanhef en onder a, en 20, tweede lid, van de WW neergelegde methodiek van urenkorting. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het aantal te korten uren op nog minder dan 41,79 gesteld moet worden.

4.5.

Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E. Dijt en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) M.S.E.S. Umans