Home

Centrale Raad van Beroep, 01-11-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3870, 15/8047 PW

Centrale Raad van Beroep, 01-11-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3870, 15/8047 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
1 november 2016
Datum publicatie
1 november 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:3870
Zaaknummer
15/8047 PW

Inhoudsindicatie

Geen omstandigheden om de kostendelersnorm niet van toepassing te achten: Appellant woont in bij zijn vader. Dat geen sprake is van stapeling van uitkeringen en kosten niet feitelijk worden gedeeld zijn geen omstandigheden op grond waarvan de kostendelersnorm niet van toepassing is. Niet onderbouwd dat inkomen beneden relevant sociaal minimum belandt.

Uitspraak

15 8047 PW

Datum uitspraak: 1 november 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van

25 november 2015, 15/1934 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. H.F.A. Bronneberg, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Partijen zijn, met kennisgeving, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW). Appellant heeft zijn hoofdverblijf in dezelfde woning als zijn vader.

1.2.

Bij besluit van 13 maart 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 juni 2015 (bestreden besluit), heeft het college de hoogte van de bijstandsuitkering per 1 juli 2015 met toepassing van artikel 22a, eerste lid, van de PW (de kostendelersnorm) vastgesteld op € 686,31 per maand, zijnde 50% van de norm voor gehuwden.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat in zijn situatie geen sprake is van een stapeling van uitkeringen, dat hij graag wil werken en dat hij de kosten niet met zijn vader deelt, zodat de kostendelersnorm op hem niet van toepassing is. Zijn inkomen belandt beneden het sociaal minimum.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.1.

Met ingang van 1 januari 2015 is de PW in de plaats gekomen van de Wet werk en bijstand (WWB) en is met artikel 22a van de PW de “kostendelersnorm” ingevoerd. In deze zaak is van toepassing de tekst van deze bepaling zoals die luidde tot 1 januari 2016. Volgens het eerste lid van deze bepaling, indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de norm per kalendermaand voor de belanghebbende, behoudens de uitzonderingssituaties zoals genoemd in het derde en vierde lid:

((40% + A × 30%) / A) × B

Hierbij staat A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en B voor de rekennorm als bedoeld in het tweede lid.

4.1.2.

Aan de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 22a van de PW

(Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, blz. 3 t/m 8) ontleent de Raad dat de wetgever met de introductie van de kostendelersnorm heeft beoogd dat bij de vaststelling van de toepasselijke bijstandsnorm direct rekening wordt gehouden met de voordelen van het kunnen delen van de kosten met één of meer personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Dat in de bijstandswetgeving met die voordelen rekening wordt gehouden is niet nieuw. De bijstandssystematiek tot de invoering van de kostendelersnorm ging er ook al van uit dat personen met een hoofdverblijf in dezelfde woning kosten met elkaar kunnen delen. De bij de uitvoering van de bijstandswetgeving betrokken bestuursorganen hadden tot de inwerkingtreding van de PW in een dergelijke situatie de plicht om overeenkomstig een daartoe vastgestelde verordening de bijstandsuitkering aan te passen door het al dan niet toekennen van een toeslag op, of het toepassen van een verlaging van, de toepasselijke bijstandsnorm. Hierbij werd echter geen rekening gehouden met het aantal kosten delende medebewoners binnen een woning, terwijl de mate waarin de gemiddelde kosten per persoon dalen door het hoofdverblijf houden in dezelfde woning, wel afhankelijk is van het aantal in de woning verblijvende personen met wie de kosten kunnen worden gedeeld. Met de invoering van de kostendelersnorm heeft de wetgever rekening willen houden met de schaalvoordelen, die groter zijn naarmate er meer kosten delende medebewoners zijn. De wetgever heeft dit rechtstreeks in de toepasselijke bijstandsnorm tot uitdrukking willen laten komen. Door invoering van de kostendelersnorm blijft volgens de wetgever de vangnetfunctie van de bijstand gewaarborgd, blijft een individueel recht op bijstand behouden, blijft het lonend om te werken en wordt een bijdrage geleverd om de schatkist van de overheid op orde te brengen.

4.1.3.

Bij toepassing van de kostendelersnorm speelt de aard van het inkomen van elk van de kosten delende medebewoners geen rol. Evenmin is relevant de vraag of die medebewoners de kosten feitelijk delen en of elk van hen daadwerkelijk bijdraagt in die kosten. In dit verband wordt verwezen naar vaste rechtspraak (uitspraak van 3 juli 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA9386) die ook onder de werking van de PW zijn gelding behoudt. Voorts is in de wetsgeschiedenis nadrukkelijk overwogen dat de voordelen waarmee de kostendelersnorm rekening houdt, los staan van de redenen waarom men de woning deelt (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 19, blz. 15-16).

4.2.

De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college terecht het dwingendrechtelijke artikel 22a, eerste lid, van de PW heeft toegepast. De door appellant genoemde omstandigheden dat in zijn situatie geen sprake is van een stapeling van uitkeringen en dat hij de kosten feitelijk niet met zijn vader deelt, kunnen, gelet op wat in 4.1.3 is overwogen, niet tot het oordeel leiden dat artikel 22a, eerste lid, van de PW niet van toepassing is. Voorts heeft de wetgever nadrukkelijk overwogen dat met de invoering van de kostendelersnorm bij woningdelers de vangnetfunctie van de bijstand behouden blijft. Appellant heeft zijn stelling dat zijn inkomen beneden het relevant sociaal minimum belandt, niet onderbouwd. De omstandigheid dat appellant arbeid wil verrichten kan aan de toepasselijkheid van de kostendelersnorm niet afdoen.

4.3.

Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

HD