Home

Centrale Raad van Beroep, 27-09-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3572, 15/4370 WWB

Centrale Raad van Beroep, 27-09-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3572, 15/4370 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
27 september 2016
Datum publicatie
4 oktober 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:3572
Zaaknummer
15/4370 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing bijstandsaanvraag. Verzuimd alle gegevens van het eigen bedrijf en vermeende katvangersactiviteiten over te leggen.

Uitspraak

15/4370 WWB

Datum uitspraak: 27 september 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 april 2015, 14/7459 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E.M.A. Leijser, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend en, op verzoek van de Raad, nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2016. Namens appellant is verschenen mr. Leijser. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.G. Smout.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant stond sinds 18 juli 2013 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel als enig aandeelhouder en algemeen directeur van [BV] (bedrijf). Dit bedrijf houdt zich volgens het handelsregister bezig met “De im- en export van-, alsmede de groothandel in levensmiddelen, nieuwe en gebruikte motorvoertuigen, autobanden, auto-onderdelen en ongeregelde goederen (food en non food).” Appellant heeft op 9 mei 2014 bijstand aangevraagd op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).

1.2.

Het college heeft appellant uitgenodigd voor een intakegesprek op 19 mei 2014, met het verzoek een aantal nader genoemde gegevens mee te nemen, waaronder de jaarrekeningen van het bedrijf van de laatste drie jaar en de belastingaangifte van het bedrijf (financiële bedrijfsgegevens). Tijdens het intakegesprek heeft appellant verklaard dat hij zijn uitkering in Amsterdam zelf heeft laten stopzetten omdat hij een bedrijf zou overnemen, dat het bedrijf nooit echt van de grond is gekomen en dat hij nooit inkomen uit het bedrijf heeft gehad. Omdat appellant niet alle gevraagde gegevens heeft verstrekt, heeft het college appellant bij brieven van 27 mei 2014 verzocht om uiterlijk 5 juni 2014 een aantal nader genoemde gegevens in te leveren, waaronder financiële bedrijfsgegevens en andere gegevens die verband houden met (de overname van) het bedrijf. Appellant heeft de volgende op het bedrijf betrekking hebbende stukken ingeleverd: een afschrift van de notaris van de inbreng in een besloten vennootschap waarin is verwezen naar de oprichtingsakte van het bedrijf van 29 april 2008, het register van aandeelhouders van het bedrijf en de notariële akte van 18 juli 2013 betreffende de levering van aandelen aan appellant. Verder heeft appellant een schriftelijke verklaring ingeleverd, gedateerd 11 juni 2014, waarin appellant onder meer heeft vermeld dat hij het bedrijf op zijn naam heeft laten zetten om zijn schulden te kunnen aflossen, dat hij geen zakelijke rekening kon openen en dat alles via een derde gaat die appellant niet kan bereiken.

1.3.

Bij besluit van 12 juni 2014 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant heeft verzuimd antwoord te geven op de gestelde vragen over het bedrijf, waardoor niet duidelijk is of hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen.

1.4.

Hangende het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant gegevens ingezonden waaruit blijkt hij op 19 september 2014 is uitgetreden als enig aandeelhouder en als bestuurder van het bedrijf. Tijdens de hoorzitting heeft appellant onder meer verklaard dat hij in Amsterdam katvanger is geworden van het bedrijf, dat de personen die het bedrijf werkelijk dreven en van wie de identiteit onbekend is op de achtergrond bleven, dat appellant in feite niets van doen had met het bedrijf en dat hij af en toe wel wat geld heeft gekregen, maar dat dit niet veel was. Voorts heeft appellant verklaard dat hij geen nadere financiële bedrijfsgegevens kan verstrekken, omdat hij daarover niet de beschikking heeft.

1.5.

Bij besluit van 30 oktober 2014 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2014 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college het volgende ten grondslag gelegd. Appellant was uit hoofde van zijn hoedanigheid als directeur en enig aandeelhouder van het bedrijf gerechtigd om de financiële bedrijfsgegevens op te vragen. Appellant heeft deze gegevens niet overgelegd en ook niet opgegeven welke vergoedingen hij heeft ontvangen voor zijn optreden als katvanger. Hij heeft dus niet de gegevens overgelegd die nodig zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand.

1.6.

Naar aanleiding van een nieuwe bijstandsaanvraag van appellant heeft het college appellant bij besluit van 27 februari 2015 bijstand verleend met ingang van 18 november 2014.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Hij was niet betrokken bij de gang van zaken binnen het bedrijf, maar fungeerde als katvanger voor de personen die daadwerkelijk de leiding hadden over het bedrijf. Hij kan zelf geen toegang krijgen tot de financiële bedrijfsgegevens, omdat deze niet bekend en/of gepubliceerd zijn. Hij verkeert daarom in bewijsnood. Weliswaar had hij uit hoofde van zijn functie in het bedrijf bepaalde bevoegdheden, maar een verzoek om informatie bij de feitelijke eigenaren/bestuurders van het bedrijf zal op niets uitlopen en kan mogelijk ernstige gevolgen voor hem hebben. Appellant heeft als katvanger een vergoeding ontvangen nadat hij zich had laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel, maar heeft daarna, ondanks vele beloftes, geen enkele financiële vergoeding meer gekregen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De hier te beoordelen periode loopt van 9 mei 2014, de datum waarop appellant bijstand heeft aangevraagd, tot en met 12 juni 2014, de datum van het afwijzingsbesluit.

4.2.

Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven.

4.3.

Tussen partijen is niet in geschil dat de door het college bij appellant opgevraagde financiële bedrijfsgegevens van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Ditzelfde geldt voor gegevens over ontvangen vergoedingen voor het optreden als katvanger, waarover appellant tijdens de hoorzitting heeft verklaard. Voorts staat vast dat appellant noch financiële bedrijfsgegevens noch gegevens over de vergoeding voor het fungeren als katvanger heeft verstrekt.

4.4.

Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert, reeds omdat hij zijn in dat verband naar voren gebrachte stellingen op geen enkele manier heeft onderbouwd. In het bijzonder heeft appellant niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt dat het voor hem, ondanks zijn hoedanigheid van enig aandeelhouder en algemeen directeur, niet mogelijk was om financiële bedrijfsgegevens te verkrijgen. Nu appellant voorts geen enkel inzicht heeft gegeven in de vergoeding(en) die hij stelt te hebben verkregen voor zijn katvangersactiviteiten, heeft appellant niet de nodige duidelijkheid verschaft en geen volledige openheid van zaken gegeven over zijn financiële situatie en die van het bedrijf.

4.5.

Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en P.W. van Straalen en

J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2016.

(getekend) W.F. Claessens

(getekend) L.V. van Donk