Home

Centrale Raad van Beroep, 13-09-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3407, 15-6158 WWB

Centrale Raad van Beroep, 13-09-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3407, 15-6158 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
13 september 2016
Datum publicatie
19 september 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:3407
Zaaknummer
15-6158 WWB

Inhoudsindicatie

Intrekking en terugvordering bijstand. Niet woonachtig op het uitkeringsadres. Niet woonachtig binnen de gemeente.

Uitspraak

15/6158 WWB

Datum uitspraak: 13 september 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van

3 augustus 2015, 15/604 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.C.C.M. Nadaud, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2016. Namens appellant is

mr. Nadaud verschenen. Het college heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving sinds 1 maart 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande. Appellant staat vanaf 13 maart 2013 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), thans: basisregistratie personen, ingeschreven op het adres Statenlaan [adres appartementen] te Valkenburg (uitkeringsadres).

1.2.

Naar aanleiding van een melding van de coördinator Flexteam Valkenburg aan de Geul, dat de plaatselijke politie op 20 mei 2014 het appartement van appellant heeft betreden en informatie van een huurder en de eigenaar van het appartementencomplex dat appellant al geruime tijd niet meer op het uitkeringsadres zou verblijven, heeft een sociaal rechercheur, werkzaam bij de gemeente Valkenburg aan de Geul, (sociale recherche) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is dossieronderzoek verricht, zijn getuigen gehoord, zijn waarnemingen nabij het uitkeringsadres verricht en is appellant twee keer tevergeefs uitgenodigd voor een gesprek. Voorts is kennis genomen van informatie van de politie Vaals, neergelegd in een zogenoemde sfeerrapportage van 28 mei 2014. Deze rapportage is door een brigadier van politie Eenheid Limburg, wijkagent te Vaals, opgemaakt in verband met meldingen over geluidsoverlast op meerdere data in oktober 2013 tot en met maart 2014, veroorzaakt door [naam R.] (R) en appellant vanuit de in Vaals gelegen woningen van R en appellants vader, alsmede in verband met mogelijke sociale uitkeringsfraude. In deze sfeerrapportage is een op 30 oktober 2013 ten overstaan van de wijkagent afgelegde verklaring van R opgenomen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 9 juli 2014.

1.3.

De onderzoeksresultaten van de sociale recherche zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 11 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 december 2014 (bestreden besluit), de bijstand van appellant vanaf 30 oktober 2013 in te trekken en de over de periode van 30 oktober 2013 tot en met 31 mei 2014 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 6.804,57 van appellant terug te vorderen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellant vanaf 30 oktober 2013 niet langer feitelijk woonachtig is in de gemeente Valkenburg aan de Geul en daarom geen recht heeft op bijstand jegens het college.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant bestrijdt dat hij feitelijk niet woonachtig was in de gemeente Valkenburg aan de Geul.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De te beoordelen periode loopt van 30 oktober 2013 tot en met 11 juli 2014.

4.2.

De vraag waar iemand woonplaats heeft als bedoeld in artikel 40 van de WWB dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Bij de beoordeling van die vraag komt geen doorslaggevende betekenis toe aan de inschrijving in de GBA.

4.3.

De beroepsgrond dat de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche onvoldoende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat appellant in de te beoordelen periode niet woonachtig was in de gemeente Valkenburg aan de Geul, slaagt niet.

4.3.1.

Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft het college betekenis kunnen toekennen aan de verklaringen die de exploitant van de fietsenzaak aan de [adres fietsenzaak] en de bewoner van het appartement aan de [adres appartementen] hebben afgelegd. De exploitant van de fietsenzaak heeft verklaard dat zijn fietsenzaak, die gelegen is op de begane grond van het appartementencomplex, van dinsdag tot zaterdag is geopend van 09.00 tot 12.00 uur en van 13.00 tot 18.00 uur en dat de bewoners van de appartementen aan de [adres appartementen], [adres appartementen] en [adres appartementen] via een gang/sluis door zijn winkel naar hun appartement op de eerste verdieping moeten gaan. Over appellant heeft de exploitant verklaard dat appellant het appartement [adres appartementen] huurt en dat hij door zijn winkel moet om bij het appartement te komen. Appellant is volgens hem in maart/april 2013 op dit adres komen wonen en hij heeft appellant ook bijna dagelijks gezien. Net voordat de exploitant in september 2013 op vakantie wilde gaan, heeft de politie een inval gedaan in het appartement van appellant. Na deze inval heeft de exploitant appellant steeds minder gezien en vanaf oktober 2013 bijna helemaal niet meer; hij denkt dat hij appellant in de periode van oktober 2013 tot en met mei 2014 hoogstens drie of vier keer heeft gezien. De laatste keer dat de exploitant appellant zag is donderdag 15 mei 2014 geweest, toen appellant zijn televisie kwam ophalen en deze in zijn voertuig heeft geladen. De bewoner van [adres appartementen] heeft verklaard dat appellant in mei 2013 in het bovengelegen appartement is komen wonen. Hij merkte dit doordat appellant een heel ander levensritme had. Appellant leefde voornamelijk ’s nachts en overdag was het rustig. De bewoner van [adres appartementen] kon dit goed horen omdat het pand erg gehorig is. Hij heeft nachten niet kunnen slapen in verband met de gehorigheid, hard praten en bezoek van vrienden et cetera. Na de inval van de politie in augustus/september 2013, viel het hem op dat er ’s nachts geen geluidsoverlast meer was. Sporadisch hoorde hij dan ’s nachts of overdag, voor een kwartier of twintig minuten, iemand even in de woning. In 2014 kan hij deze bezoeken op één hand tellen omdat hij meteen hoort als iemand boven in het appartement rondloopt. Als er iemand in het appartement kwam dan was dat meestal in de perioden dat de fietsenzaak gesloten was. De bewoner is zelf werkloos en hierdoor veel aanwezig in zijn appartement. Deze verklaringen zijn tegenover de sociaal rechercheur afgelegd, komen voort uit eigen wetenschap, zijn concreet, gedetailleerd en onderling consistent. De gedingstukken bieden geen aanknopingspunten om voornoemde verklaringen als ongeloofwaardig te bestempelen.

4.3.2.

Anders dan appellant heeft aangevoerd, heeft het college ook betekenis kunnen toekennen aan de in de sfeerrapportage opgenomen bevindingen, waaronder de verklaring

van R, inhoudende dat appellant sinds het begin van hun relatie nagenoeg permanent bij haar in Vaals verbleef en vanuit haar woning zo nu en dan op bezoek ging bij zijn vader in Vaals. Aan de later door R afgelegde, daarmee tegenstrijdige verklaring dat appellant slechts in het begin van hun relatie bij haar in Vaals zou hebben verbleven, heeft de rechtbank, anders dan appellant heeft betoogd, terecht geen waarde gehecht.

4.3.3.

Voorts heeft het college betekenis kunnen toekennen aan de waarnemingen die gedurende de periode van 21 mei 2014 tot en met 26 juni 2014 bij het uitkeringsadres zijn verricht. Daaruit blijkt dat de rolluiken op de vier ramen van appellants appartement altijd afgerold en gesloten zijn aangetroffen. Ook is een aantal malen aangeklopt op de voordeur, waarop niet werd gereageerd. Verder heeft de sociaal rechercheur tijdens de waarneming op 28 mei 2014 een voorziening aan de voordeur van appellants appartement aangebracht aan de hand waarvan op een eenvoudige wijze kon worden vastgesteld of de voordeur geopend was geweest. De sociaal rechercheur heeft op 26 juni 2014 geconstateerd dat de voordeur van appellants appartement nog niet geopend was geweest.

4.4.

Gelet op wat in 4.3 is overwogen heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat appellant in de hier te beoordelen periode, anders dan hij had opgegeven, feitelijk niet op het uitkeringsadres woonde. Nu appellant bovendien niet heeft gesteld dat hij toentertijd op andere adressen in de gemeente Valkenburg aan de Geul zijn hoofdverblijf heeft gehad, en de gemachtigde van appellant ter zitting heeft erkend dat dit niet het geval was, heeft het college terecht de conclusie getrokken dat appellant geen woonplaats had in de gemeente Valkenburg aan de Geul. Appellant had daarom in de te beoordelen periode geen recht op bijstand jegens het college.

4.5.

Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.

(getekend) E.C.R. Schut

(getekend M.S. Spek