Home

Centrale Raad van Beroep, 22-04-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1487, 15/3457 WIA

Centrale Raad van Beroep, 22-04-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1487, 15/3457 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 april 2016
Datum publicatie
25 april 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:1487
Zaaknummer
15/3457 WIA

Inhoudsindicatie

Toekenning WGA-Uitkering. Voldoende zorgvuldig medische en arbeidskundige grondslag.

Uitspraak

15/3457 WIA

Datum uitspraak: 22 april 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 april 2015, 14/260 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. N.T.M. van Noort, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Namens appellant is een brief van 22 juli 2015 van drs. P.M. Sanders, klinisch psycholoog/psychotherapeut, overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2016. Namens appellant is zijn gemachtigde, mr. M.C.A. Geerts, kantoorgenoot van mr. Van Noort, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1.1.

De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld en volstaat hier met het volgende.

1.2.

Het Uwv heeft bij besluit van 7 juni 2013 vastgesteld dat voor appellant per 7 november 2012 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan. De mate van zijn arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 78%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van

16 december 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.1.

In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onvoldoende zorgvuldig is verricht. Appellant heeft betoogd dat de verzekeringsarts ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend psycholoog. Appellant lijdt aan een chronische depressieve stoornis met paniek- en dwangmatige klachten. Hierdoor heeft hij moeite om structuur aan te brengen in de dag. Hij is somber, futloos, vermoeid en heeft concentratieproblemen. Daarnaast heeft hij ernstige rugklachten. De in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 mei 2013 vastgestelde beperkingen, waaronder een urenbeperking van 4 uur per dag gedurende 20 uur per week, komen onvoldoende tegemoet aan zijn klachten. Ter ondersteuning van zijn gronden heeft appellant gewezen op het in beroep overgelegde rapport van 20 oktober 2014 van

drs. J. Huisman, psychiater, en op een brief van 22 juli 2015 van psycholoog Sanders. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met de bijwerkingen van de medicijnen die van invloed zijn op de rijvaardigheid, concentratie, het werken met gevaarlijke machines en aan de lopende band, waardoor de geselecteerde functies niet geschikt zijn. Ook heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd dat er in de gezondheidssituatie van appellant een goede prognose tot herstel is. De tijd heeft de duurzaamheid van de klachten inmiddels bewezen nu appellant al sinds 2008 met deze klachten kampt. Daarnaast is in de functies sprake van gladde vloeren en obstakels die maken dat de functies voor appellant niet uitvoerbaar zijn. Appellant is van mening dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

3.2.

Het Uwv heeft, mede onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 maart 2015, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de door appellant in beroep ingediende gronden niet tot het oordeel kunnen leiden dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig is te achten. Zoals uit het rapport van 14 mei 2013 blijkt heeft de verzekeringsarts appellant op het spreekuur van 14 mei 2013 gezien, hem lichamelijk en psychisch onderzocht en informatie van 20 januari 2013 van de behandelend psycholoog, drs. R.I. Jongbloets, bij de beoordeling betrokken. Niet kan worden ingezien dat de verzekeringsarts bij psycholoog Sanders nadere informatie had moeten betrekken te minder omdat Jongbloets ten tijde van de datum in geding van 7 november 2012, de behandelend psycholoog was. Eveneens is terecht geoordeeld dat de voor appellant geldende beperkingen, zoals neergelegd in de aangepaste FML van 14 mei 2013, voor het verrichten van arbeid voor juist moeten worden gehouden. De rechtbank heeft haar oordeel terecht gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) en overwogen dat er geen reden is voor het aannemen van meer dan wel andere beperkingen. Met betrekking tot de urenbeperking is de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 maart 2015 ingegaan op het rapport van 20 oktober 2014 van drs. Huisman en heeft, mede gelet op het rapport van 30 oktober 2013, overtuigend gemotiveerd dat met de aangenomen urenbeperking van 4 uur per dag, gedurende 20 uur per week, in samenhang met de overige beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, in voldoende mate rekening is gehouden met de psychische klachten van appellant. Wat betreft de bijwerking van de medicatie zoals door appellant wordt ervaren, wordt overwogen dat de verzekeringsarts op de hoogte was van de medicatie en daarmee rekening heeft gehouden doordat appellant is aangewezen op werk zonder verhoogd persoonlijk risico. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat ten aanzien hiervan meer dan wel andere beperkingen dienen te worden aangenomen. Gelet op hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en de in het dossier aanwezige informatie, is er geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid.

4.2.

Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies van productiemedewerker voedingsmiddelen industrie (sbc-code 111172), productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) en medewerker tuinbouw (sbc-code 111010), in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De rechtbank heeft in dat verband terecht gewezen op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 4 november 2013, bijlage C.

4.3.

Nu van volledige arbeidsongeschiktheid noch op medische, noch op arbeidskundige gronden sprake is, kunnen de beroepsgronden over de duurzaamheid van de beperkingen van appellant buiten bespreking blijven. In dit geval wordt immers niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarde die artikel 4 van de Wet WIA stelt, te weten dat de verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet zijn, om een recht op een IVA-uitkering te doen ontstaan.

4.4.

Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen als voorzitter en L. Koper en

R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2016.

(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen

(getekend) R.I. Troelstra

MO