Home

Centrale Raad van Beroep, 22-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1173, 15/2659 WWB

Centrale Raad van Beroep, 22-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1173, 15/2659 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 maart 2016
Datum publicatie
4 april 2016
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2016:1173
Zaaknummer
15/2659 WWB
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 3:3, Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 4:5

Inhoudsindicatie

Buiten behandeling stellen aanvraag. Bedoeling wetgever bij 4:5 Awb. Geen misbruik gemaakt. Bevoegd tot buiten behandeling laten.

Uitspraak

15/2659 WWB

Datum uitspraak: 22 maart 2016

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

9 maart 2015, 14/5905 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.C. Scheermeijer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2016. Namens appellante is verschenen mr. Scheermeijer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. R. Lagrand.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante heeft op 24 februari 2014 een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend.

1.2.

Bij brief van 4 maart 2014 heeft het college appellante verzocht om een aantal gegevens voor 12 maart 2014 te overleggen. Het gaat hierbij om recente bewijzen van schulden, een schriftelijke verklaring waar appellante de afgelopen periode van heeft geleefd en een bewijs van inschrijving op het adres waar zij feitelijk verblijft. In de brief is vermeld dat als appellante de gevraagde stukken niet of niet volledig verstrekt, dit tot gevolg kan hebben dat haar aanvraag buiten behandeling wordt gesteld. Verder is meegedeeld dat het college de termijn kan verlengen als appellante tijdig meldt dat het haar niet lukt alle gegevens voor

12 maart 2014 in te leveren.

1.3.

Bij besluit van 14 maart 2014 heeft het college de aanvraag van appellante met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante de in de brief van 4 maart 2014 gevraagde gegevens niet heeft overgelegd.

1.4.

Bij besluit van 16 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 14 maart 2014 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert, kort samengevat, aan dat sprake is van misbruik van procedure, door appellante aangeduid als détournement de procédure. Het college behoort, als het de keuze heeft tussen de mogelijkheid om een aanvraag buiten behandeling te stellen of inhoudelijk af te wijzen, voor dat laatste te kiezen. Voorts stelt appellante dat zij tijdig en duidelijk heeft aangegeven alleen telefonisch of per email bereikbaar te zijn. Doordat het college per brief om informatie heeft verzocht, kon zij hiervan niet tijdig kennis nemen.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

4.2.

Niet in geschil is dat de door het college gevraagde gegevens nodig waren voor de beoordeling van de aanvraag. Het college was niet verplicht om op een andere manier te communiceren met appellante dan via een brief. Voor rekening van appellante komt dat zij niet tijdig haar post openmaakte.

4.3.

Appellante heeft betoogd dat bijstandsaanvragen niet buiten behandeling mogen worden gesteld omdat dat niet de bedoeling is van de wetgever. Appellante heeft hiermee een beroep gedaan op het verbod op détournement de procédure. De bijstand fungeert als laatste vangnet en om die reden mag van het college bij de uitoefening van zijn taken in het kader van de bijstand extra terughoudendheid en zorgvuldigheid worden verwacht. Appellante heeft verwezen naar de memorie van toelichting bij artikel 4:5 van de Awb. Zij stelt dat die bepaling is geschreven voor ingewikkelde aanvragen, zoals vergunningen en subsidies, en dat bij een aanvraag om bijstand door buitenbehandelingstelling geen procedurele besparingen optreden. Verder staat in die toelichting dat de buitenbehandelingstelling niet zwaar drukt op de aanvrager, omdat hij een nieuwe aanvraag kan doen. Een aanvraag om bijstand kan echter niet met terugwerkende kracht worden gedaan. In zoverre kan de aanvrager om bijstand zijn fouten niet herstellen. Dat kan bij een afwijzing van een aanvraag wegens onvoldoende gegevens wel. De procedure tot afwijzing van de aanvraag biedt zo meer waarborgen dan die tot buitenbehandelingstelling.

4.4.

Dit betoog kan niet slagen. Wat bepaald is in de Awb als algemene wet ten aanzien van de behandeling van aanvragen, geldt ook voor aanvragen op grond van een bijzondere wet zoals de WWB, tenzij daarin een uitzondering is gemaakt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Awb en de WWB volgt niet, ook niet uit de door appellante bedoelde passages, dat de wetgever beoogd heeft de buitenbehandelingstelling voor aanvragen om bijstand uit te sluiten in gevallen waarin het college de aanvraag ook kan afwijzen. Evenmin kon daaruit worden afgeleid dat in bijstandszaken buitenbehandelingstelling bij voorkeur achterwege wordt gelaten.

4.5.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, was het college op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bevoegd de aanvraag van appellante buiten behandeling te laten. Wat appellante heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te oordelen dat het college niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. Het college heeft daarmee, mede gelet op wat onder 4.4 is overwogen, geen misbruik gemaakt van zijn keuzemogelijkheid tussen buitenbehandelingstelling en afwijzen van de aanvraag. Daarbij is tenslotte nog van belang dat de buitenbehandelingstelling geen afwijzing van de aanvraag is, zodat een hernieuwde poging om over de eerdere periode bijstand te verkrijgen, geen herhaalde aanvraag is.

4.6.

Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2016.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) J.L. Meijer