Home

Centrale Raad van Beroep, 24-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4210, 14/1151 WWB

Centrale Raad van Beroep, 24-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4210, 14/1151 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
24 november 2015
Datum publicatie
30 november 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:4210
Zaaknummer
14/1151 WWB

Inhoudsindicatie

Faillissement van appellant. Schorsen geding. Ontslag instantie.

Uitspraak

14/1151 WWB

Datum uitspraak: 24 november 2015

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van

19 februari 2014, 13/2407 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Bij brief van 7 november 2014 heeft mr. T.H.I.M. Pierik de Raad ervan in kennis gesteld dat appellant bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 15 juli 2014 failliet is verklaard en dat hij benoemd is tot curator.

Appellant heeft desgevraagd bij brief van 20 november 2014 meegedeeld dat de brief van de curator hem geen aanleiding geeft tot een reactie en dat hij zich refereert aan het oordeel van de Raad.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Bij besluit van 6 juni 2013 heeft het college de aanvraag van appellant om bijzondere bijstand voor de kosten van de energierekening 2013 afgewezen.

1.2.

Bij besluit van 8 oktober 2013 heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 6 juni 2013 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2013 ongegrond verklaard.

3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van artikel 8:22, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is artikel 27 van de Faillissementswet (FW) van overeenkomstige toepassing, tenzij partijen vóór de faillietverklaring zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is artikel 8:22 van de Awb overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.

4.2.

Het faillissement van appellant is uitgesproken op 15 juli 2014. Partijen zijn voor die datum niet uitgenodigd om op een zitting van de Raad te verschijnen, zodat artikel 27 van de FW van overeenkomstige toepassing is.

4.3.

Op grond van artikel 27, eerste lid, van de FW wordt, indien de rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig en door de schuldenaar ingesteld is, het geding ten verzoeke van de gedaagde geschorst, ten einde deze gelegenheid te geven, binnen een door de rechter te bepalen termijn, de curator tot overneming van het geding op te roepen. Op grond van

artikel 27, tweede lid, van de FW heeft, zo de curator aan die oproeping geen gevolg geeft, de gedaagde het recht ontslag van de instantie te vragen.

4.4.

Bij brief van 27 november 2014 heeft de Raad het college geïnformeerd over het faillissement van appellant en het college in de gelegenheid gesteld met toepassing van

artikel 27, eerste lid, van de FW het geding te laten schorsen en de curator te verzoeken tot overneming van het hoger beroep.

4.5.

Het college heeft bij brief van 5 december 2014 de Raad verzocht het geding te schorsen met toepassing van artikel 27 van de FW. Bij brief van gelijke datum heeft het college de curator verzocht het hoger beroep over te nemen. In een e-mailbericht van 8 december 2014 heeft de curator het college laten weten dat hij de procedure niet zal voortzetten.

4.6.

De Raad heeft het college vervolgens in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van het recht ontslag van instantie te vragen op grond van artikel 27, tweede lid, van de FW. Naar aanleiding daarvan heeft het college bij brief van 23 december 2014 de Raad om ontslag van instantie gevraagd.

4.7.

Omdat het hier gaat om een aangelegenheid die de failliete boedel betreft, ten aanzien waarvan de beschikkings- en beheersbevoegdheid bij de curator rust, en de Raad niet is gebleken van gegronde redenen de procedure voort te zetten, wordt het verzoek om ontslag van instantie toegewezen. Dit betekent, gelet op het bepaalde in artikel 8:108, eerste lid in samenhang met artikel 8:70 van de Awb, dat het hoger beroep niet ontvankelijk is, zodat een voortzetting van het onderzoek niet nodig is.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van

R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op

24 november 2015.

(getekend) P.W. van Straalen

(getekend) R.B.E. van Nimwegen