Home

Centrale Raad van Beroep, 30-04-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1380, 13-3017 AW

Centrale Raad van Beroep, 30-04-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1380, 13-3017 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
30 april 2015
Datum publicatie
7 mei 2015
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2015:1380
Zaaknummer
13-3017 AW

Inhoudsindicatie

Ontslag wegens redenen van gewichtige aard. Geen deugdelijke feitelijke grondslag.

Uitspraak

13/3017 AW

Datum uitspraak: 30 april 2015

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van

24 april 2013, 12/5410, 12/5474 en 12/7851 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellante] te [woonplaats] (appellante)

het bestuur van de Stichting Openbaar Basisonderwijs- en Bollenstreek (het bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. H.W. Bos-Hagens, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Namens het bestuur heeft mr. F.J.J.M. Janssen een verweerschrift ingediend.

Appellante heeft nadere stukken ingezonden.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bos-Hagens. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. Janssen, O.M. Rietmeijer, A. de Gier en F. van der Woerd.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellante was vanaf april 2002 in dienst van de (rechtsvoorganger) van de stichting, in de functie van [naam functie A]. Met ingang van 1 augustus 2009 was zij geplaatst op de openbare basisschool [naam school] te [woonplaats].

1.2.

Op 25 maart 2010 is appellante uitgevallen wegens ziekte. Zij heeft zich op 4 november 2011 hersteld gemeld.

1.3.

Na het voornemen daartoe, waarop appellante haar zienswijze naar voren heeft gebracht, heeft het bestuur bij besluit van 2 april 2012 (ontslagbesluit) appellante ontslag verleend met ingang van 1 juni 2012, primair met toepassing van artikel 4.7, aanhef en onder g, van de Collectieve Arbeidsovereenkomst Primair Onderwijs 2009 (CAO PO) wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie van [naam functie A] anders dan wegens ziekte of gebrek. Subsidiair is dit ontslag verleend met toepassing van artikel 4.7, aanhef en onder k, van de CAO PO, op grond van redenen van gewichtige aard. Deze redenen bestaan uit de conclusie dat bij het werken als [naam functie A], gelet op de hyperintelligentie van appellante, sprake is van een structurele onderprikkeling waardoor in de toekomst de kans op langdurig ziekteverzuim groot is. Het bestuur heeft daardoor geen vertrouwen in een succesvolle terugkeer van appellante als [naam functie A] bij de stichting.

1.4.

Het ontslagbesluit is, na bezwaar, gehandhaafd bij besluit van 9 juli 2012 (bestreden besluit).

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd voor zover daarbij de primaire ontslaggrond is gehandhaafd en het besluit van 2 april 2012 herroepen voor zover daarbij de primaire ontslaggrond is gehandhaafd. Het ontslag op de subsidiaire ontslaggrond houdt naar het oordeel van de rechtbank stand.

3. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak. Dit hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het ontslag op de subsidiaire grond stand kan houden.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In artikel 4.7, aanhef en onder k, van de CAO PO is bepaald dat de werknemer met

inachtneming van het in artikel 4.8 bepaalde, ontslag kan worden verleend op grond van andere met name genoemde en aan de werknemer schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard.

4.2.

Volgens vaste rechtspraak van de Raad moeten redenen van gewichtige aard in overwegende mate betrekking hebben op de persoon van de betrokkene en zijn directe werksituatie. Dergelijke redenen kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in een ontstane impasse, die redelijkerwijs slechts kan worden doorbroken door beëindiging van het dienstverband

(uitspraak van 9 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3298). De beoordeling daarvan dient naar vaste rechtspraak plaats te vinden aan de hand van feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit (uitspraak van 16 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:58).

4.3.

Het bestuur heeft haar standpunt dat bij het werken van appellante als [naam functie A] gelet op haar hyperintelligentie sprake is van een structurele onderprikkeling waardoor de kans op toekomstig langdurig ziekteverzuim groot is, met name ontleend aan de Rapportage klinisch-arbeidspsychologisch belastbaarheids- en geschiktheidsonderzoek van 5 september 2011 van bureau Van Eijnsbergen & Partners (rapportage). Het bestuur heeft daarbij benadrukt dat haar gebrek aan vertrouwen in een succesvolle terugkeer van appellante als [naam functie A] bij de stichting is gebaseerd op de persoonskenmerken van appellante en niet op medische belemmeringen.

4.4.

Appellante heeft betoogd dat de rapportage onvoldoende grondslag biedt voor het standpunt van het bestuur. Dit betoog slaagt. De rapportage bevat weliswaar de conclusie dat bij onderprikkeling als gevolg van niet passende taakbelasting de belastbaarheid zal afnemen en het risico bestaat om wederom in een breakdown te geraken, maar die conclusie rechtvaardigt niet de verwachting van het bestuur dat de kans groot is dat appellante in de toekomst langdurig zal verzuimen wegens ziekte. De rapportage geeft juist handvaten om appellante duurzaam en gezond te laten functioneren. Daarbij zijn hele positieve kwalificaties opgenomen over appellante, onder meer op het onderdeel kerncompetenties/kernmotivatie.

4.5.

Het bestuur heeft erop gewezen dat appellante tijdens haar ziekteperiode te kennen heeft gegeven een terugkeer als [naam functie A] niet te zien zitten. In november 2011 is zij hierover anders gaan denken en gaf zij te kennen weer aan het werk te willen gaan als [naam functie A]. Appellante heeft ter verklaring van de wijziging in haar opstelling naar voren gebracht dat zij zich door de rapportage en de daarna gestarte behandeling ervan bewust werd dat de aanvankelijk bij haar gestelde diagnose onjuist bleek te zijn, waardoor zij een andere kijk is gaan krijgen op haar eigen arbeidsmogelijkheden. De Raad acht dit een logische verklaring, waarvoor aanknopingspunten zijn te vinden in de gedingstukken. Zo komt uit de rapportage van de bedrijfsarts van 7 november 2011 naar voren dat appellante veel heeft gehad aan de kort daarvoor opgezette behandeling. Een bevestiging van deze ontwikkeling van appellante is ook terug te vinden in het deskundigenoordeel van het Uitvoeringinstituut Werknemersverzekeringen van 23 januari 2012. Hiermee is een cruciale verandering opgetreden, waardoor het gebrek aan vertrouwen van het bestuur in een succesvolle terugkeer van appellante niet gerechtvaardigd was.

4.6.

Ter zitting bij de Raad heeft het bestuur ter onderbouwing van haar gebrek aan vertrouwen in een succesvolle terugkeer voorbeelden gegeven van de wijze waarop appellante haar functie uitoefende voordat zij ziek werd. Voor zover deze voorbeelden van betekenis zijn voor de subsidiaire ontslaggrond, stelt de Raad vast dat appellante de juistheid van deze voorbeelden betwist. Niet kan worden nagegaan of de voorbeelden juist zijn, omdat daarover in de gedingstukken niets is terug te vinden.

4.7.

De stelling van het bestuur dat appellante ongefundeerde beschuldigingen zou hebben gedaan, kan evenmin als grondslag dienen voor het ontslag om redenen van gewichtige aard. Met appellante ziet de Raad in de gedingstukken onvoldoende aanleiding voor de conclusie dat ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit sprake is geweest van dergelijke beschuldigingen. Met name tijdens de ziekteperiode van appellante zijn partijen juist op een constructieve manier met elkaar omgegaan.

4.8.1.

Gelet op wat hiervoor is overwogen concludeert de Raad dat het ontslag om redenen van gewichtige aard een deugdelijke feitelijke grondslag mist. Het bestuur was daarom niet bevoegd appellante te ontslaan met toepassing van artikel 4.7, aanhef en onder k, van de CAO PO.

4.8.2.

Dit betekent dat het hoger beroep van appellante tegen de instandlating van de subsidiaire ontslaggrond slaagt. De Raad zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen, voor zover aangevochten en, doende wat de rechtbank had behoren te doen het bestreden besluit van 2 april 2012 vernietigen, voor zover dit betrekking heeft op het ontslag om redenen van gewichtige aard. Aanleiding bestaat vervolgens zelf in de zaak te voorzien door het ontslagbesluit van 2 februari 2012 te herroepen, eveneens voor zover dit betrekking heeft op het ontslag om redenen van gewichtige aard.

4.8.3.

De rechtbank heeft het bestreden besluit reeds vernietigd en het ontslagbesluit reeds herroepen, beide voor zover het de primaire ontslaggrond betreft. Nu het ontslag op de subsidiaire grond ook geen stand houdt, is het ontslag geheel van tafel. Hierdoor is appellante onafgebroken in dienst gebleven als [naam functie A] bij de stichting.

5. Aanleiding bestaat het bestuur te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op

€ 980,-, aan kosten voor rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

- vernietigt het bestreden besluit van 2 april 2012, voor zover dit betrekking heeft op het

ontslag om redenen van gewichtige aard;

- herroept het besluit van 2 februari 2012 in zoverre;

- bepaalt dat het bestuur appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van

€ 239,- vergoedt;

- veroordeelt het bestuur in de kosten van appellante, tot een bedrag van € 980,-.

Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter en C.H. Bangma en

M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 april 2015.

(getekend) J.N.A. Bootsma

(getekend) C.A.W. Zijlstra