Home

Centrale Raad van Beroep, 21-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:943, 12-5664 ANW

Centrale Raad van Beroep, 21-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:943, 12-5664 ANW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 maart 2014
Datum publicatie
25 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:943
Zaaknummer
12-5664 ANW

Inhoudsindicatie

Weigering nabestaandenuitkering. Ingezetene. Geen duurzame band van persoonlijke aard tussen appellantes echtgenoot en Nederland.

Uitspraak

12/5664 ANW

Datum uitspraak: 21 maart 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

6 september 2012, 11/2227 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft M. Koffy hoger beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Namens appellante heeft zich mr. J.J.C. Engels, advocaat, gesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2014. Appellante is verschenen bij haar gemachtigde. Tevens is [K.] verschenen. Namens de Svb is verschenen

mr. G.E. Eind.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante heeft op 10 november 2010 een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd in verband met het overlijden van haar echtgenoot op 13 september 2010. Bij besluit van 21 december 2010 is de aanvraag afgewezen.

1.2. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 15 april 2011 ongegrond verklaard.

2.

Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, is het besluit van 15 april 2011 vernietigd en is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven met bepalingen omtrent griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb in het bestreden besluit een onjuist toetsingskader voor het ingezetenschap heeft gehanteerd. De rechtbank heeft desalniettemin met de Svb geoordeeld dat de echtgenoot van appellante ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was ingevolge de Anw. De omstandigheden zijn onvoldoende om aan te nemen dat de echtgenoot op dat moment ingezetene was van Nederland.

3.

Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat de nabestaandenuitkering ten onrechte is geweigerd omdat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden ingezetene van Nederland was.

4.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In geding is of appellantes echtgenoot op 13 september 2010 als ingezetene verzekerd was ingevolge de ANW.

4.2.

In artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de ANW is bepaald dat verzekerd is krachtens die wet degene die ingezetene is. Ingevolge artikel 6 van de ANW is ingezetene degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 7, eerste lid, van de ANW naar de omstandigheden beoordeeld.

4.3.

In zijn arresten van 21 januari 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP1466) en 4 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP6285) heeft de Hoge Raad in herinnering geroepen dat om te bepalen waar iemand woont, acht moet worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er op aan of deze omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt. Uit de parlementaire geschiedenis van het fiscale woonplaatsbegrip volgt dat de wetgever geen bijzondere betekenis heeft willen toekennen aan bepaalde (categorieën) omstandigheden, zoals iemands sociale of economische binding met een land.

4.4.

Bij de beantwoording van de vraag of appellantes echtgenoot op 13 september 2010 is aan te merken als ingezetene in de zin van de ANW wordt uitgegaan van de volgende feiten en omstandigheden.

4.5.

De echtgenoot van appellante is geboren [IN] 1944 in Nederland en had de Nederlandse nationaliteit. Appellante is in 1984 vanuit de Dominicaanse Republiek naar Nederland gekomen en is op 27 januari 1989 gehuwd. Aanvankelijk hadden zij en haar echtgenoot de beschikking over een woning maar later niet meer. Vanaf 28 november 1997 hebben appellante en haar echtgenoot zich in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op een briefadres te [S.]. Vanaf 16 februari 2004 heeft appellantes echtgenoot zich ingeschreven op een briefadres te [G.]. Vanaf 1 januari 2007 heeft ook appellante zich op dit briefadres ingeschreven. De echtgenoot heeft als internationaal chauffeur gewerkt en namens appellante is verklaard dat haar echtgenoot daarom geen woning meer had in Nederland. Hij verbleef bij vrienden en familie als hij niet werkte. Sinds oktober 2009 ontving hij een - ongekort - pensioen ingevolge de Algemene ouderdomswet (AOW). Blijkens het paspoort van appellantes echtgenoot, uitgegeven op 23 september 2009, verbleef hij van 12 december 2009 tot en met 25 juni 2010 en vanaf 21 augustus 2010 in de Dominicaanse Republiek. [In] 2010 is hij aldaar overleden. In de Dominicaanse overlijdensakte is vermeld dat hij thuis is overleden. Uit overgelegde vliegtickets blijkt dat hij naar Nederland zou terugvliegen op 19 maart 2011. Appellante is eigenaresse van een woning en een auto in de Dominicaanse Republiek. In haar huis in de Dominicaanse Republiek woont haar hulpbehoevende dochter, die zij verzorgt. Appellante heeft een, deels in het Spaans gestelde, brief van 16 augustus 2010 van de trombosedienst te Rotterdam aan haar echtgenoot overgelegd met daarin instructies voor tijdens de vakantie en medische gegevens.

4.6.

In de in 4.5 omschreven omstandigheden heeft de Svb geen duurzame band van persoonlijke aard tussen appellantes echtgenoot en Nederland hoeven aan te nemen op

13 september 2010. Van belang hierbij is dat appellante en haar echtgenoot reeds sinds 1997 niet meer beschikten over duurzaam tot hun beschikking staande woonruimte in Nederland, terwijl zij wel over dergelijke woonruimte beschikten in de Dominicaanse Republiek. Appellante is er niet in geslaagd op andere wijze aan te tonen dat haar echtgenoot, in weerwil van het ontbreken - sinds vele jaren - van duurzaam tot zijn beschikking staande woonruimte in Nederland, veelvuldig in Nederland heeft verbleven en een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft behouden tot en met 13 september 2010. Het ontvangen van een AOW-uitkering is daartoe onvoldoende. Dat de echtgenoot in het kader van de AOW mogelijk tot zijn 65ste als ingezetene is beschouwd, maakt niet dat hij dat bijna een jaar later nog steeds is. Voor zover de toekenning van het ouderdomspensioen berust op een onjuiste beoordeling van het ingezetenschap door de Svb, geldt dat volgens vaste rechtspraak een bestuursorgaan een gemaakte fout kan herstellen, tenzij het daarbij in strijd komt met regels van geschreven of ongeschreven recht. Van dat laatste is hier geen sprake reeds omdat een latere beoordelingsdatum in geding is.

4.7.

De in hoger beroep herhaalde grond dat in het besluit van 15 april 2011 een onjuist toetsingskader is gehanteerd, kan geen doel treffen omdat de rechtbank het besluit reeds om die reden heeft vernietigd.

5.

Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.

Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.

Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en E.E.V. Lenos en

G. van der Wiel als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2014.

(getekend) M.M. van der Kade

(getekend) I.J. Penning

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH

’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.

JL