Home

Centrale Raad van Beroep, 04-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:754, 13-6427 WWB-VV

Centrale Raad van Beroep, 04-03-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:754, 13-6427 WWB-VV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 maart 2014
Datum publicatie
11 maart 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:754
Zaaknummer
13-6427 WWB-VV

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. Geen spoedeisende belang.

Uitspraak

13/6427 WWB-VV

Datum uitspraak: 4 maart 2014

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening

Partijen:

[Verzoekster] te [woonplaats](verzoekster)

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)

PROCESVERLOOP

Namens verzoekster heeft mr. A.C.R. Molenaar, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 23 oktober 2013, 13/2366 (aangevallen uitspraak). Tevens heeft mr. Molenaar namens verzoekster een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2014. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door mr. Molenaar. Ook is verschenen [naam moeder], moeder van verzoekster. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P. van der Plaats.

OVERWEGINGEN

1.

De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Verzoekster heeft in verband met relatieproblemen de echtelijke woning verlaten. Zij heeft met haar twee kinderen enige tijd bij haar moeder en stiefvader (ouders) gewoond. Toen dit niet meer ging, heeft de stiefvader van verzoekster voor haar woonruimte geregeld. Verzoekster had wel een bijstandsuitkering aangevraagd, maar daarop was nog niet beslist. Daarom hebben haar ouders de woonlasten bekostigd en andere kosten voor haar betaald. In verband met deze betalingen heeft verzoekster een schuldbekentenis opgemaakt en zijn later eenovereenkomsten tussen verzoekster en haar ouders getekend.

1.2.

Bij besluit van 30 november 2012 heeft het college aan verzoekster een voorschot toekend voor de periode van 6 september 2012 tot en met 30 november 2012 tot een bedrag van € 2386,32.

1.3.

Bij besluit van 4 januari 2013 heeft het college de aanvraag van verzoekster afgewezen op de grond dat alle kosten van verzoekster door derden worden betaald en dat verzoekster nog kan beschikken over de en/of-rekeningen die zij met haar ex-partner heeft. Hieruit blijkt dat verzoekster beschikt over voldoende middelen om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud. Tevens is bij dit besluit het toegekende voorschot van verzoekster teruggevorderd.

1.4.

Bij besluit van 3 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het besluit van 4 januari 2013 ongegrond verklaard. Hierbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de gestelde leningen, waaruit zou volgen dat niet door derden is voorzien in het levensonderhoud van verzoekster, niet in aanmerking worden genomen omdat niet is gebleken van een concrete en reële terugbetalingsverplichting van verzoekster aan haar ouders.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

Verzoekster heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en tevens een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen gedaan. Het verzoek strekt ertoe dat aan verzoekster een bijstandsuitkering wordt toegekend over de periode van 6 september 2012 tot 4 januari 2013.

4.

De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Hieruit vloeit voort dat in een situatie waarin geen sprake is van enig spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.

4.2.

Verzoekster heeft aan haar verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Na de afwijzing van haar aanvraag om bijstand bij besluit van 4 januari 2013 heeft verzoekster een nieuwe aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend. Het college heeft op deze aanvraag na bezwaar positief beslist en aan verzoekster bijstand toegekend over de periode van 4 januari 2013 tot en met 31 maart 2013. In die bezwaarprocedure heeft het college verzoekster wel gevolgd in haar standpunt dat sprake is van aan haar ouders terug te betalen leningen. Hieruit volgt volgens verzoekster dat het college zijn standpunt in het bestreden besluit niet langer handhaaft, dat deze besluiten als gevolg daarvan als kennelijk onjuist moeten worden beschouwd en dat de aangevallen uitspraak om die reden niet in stand zal kunnen blijven.

4.3.1.

Vooropgesteld wordt dat de enkele omstandigheid dat de aangevallen uitspraak naar de mening van verzoekster niet in stand zal kunnen blijven - wat daar verder ook van zij - op zichzelf niet een voldoende grondslag vormt voor het oordeel dat sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening vordert.

4.3.2.

Verzoekster beschikt sinds 1 april 2013 over een vast inkomen boven bijstandsniveau. De terugvordering van het voorschot is verrekend met de nabetaling van de bijstand over de periode van 4 januari 2012 tot en met 31 maart 2012. Er zijn geen andere gegevens die erop duiden dat verzoekster in een situatie van financiële nood geraakt indien de gevraagde voorlopige voorziening niet wordt getroffen. Daarbij is van belang dat volgens de leenovereenkomsten met haar ouders hun vordering niet eerder opeisbaar is dan per

31 december 2014. Gelet op deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter in de financiële situatie van verzoekster evenmin een spoedeisend belang gelegen.

4.3.3.

Tot slot heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een ander spoedeisende belang, als gevolg waarvan de behandeling van de hoofdzaak niet kan worden afgewacht. Daarom bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Aan een - voorlopig - oordeel over de aangevallen uitspraak wordt niet toegekomen.

5.

Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2014.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) P. Uijtdewillegen