Home

Centrale Raad van Beroep, 21-02-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:554, 12-2627 WIA

Centrale Raad van Beroep, 21-02-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:554, 12-2627 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
21 februari 2014
Datum publicatie
25 februari 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:554
Zaaknummer
12-2627 WIA

Inhoudsindicatie

Geen recht op WIA-uitkering: minder dan 35% arbeidsongeschikt. Juistheid medische grondslag. De bva heeft gemotiveerd uiteengezet dat in de FML rekening is gehouden met de gemelde polsklachten van appellant. Niet meer beperkingen. Geschiktheid functies. Geen overschrijding belastbaarheid.

Uitspraak

12/2627 WIA

Datum uitspraak: 21 februari 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 maart 2012, 11/2734 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

[Belanghebbende B.V.] te [vestigingsplaats] (belanghebbende)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.F. Roth, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2014. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 18 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 5 november 2010 geen recht is ontstaan op een uitkering krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht.

1.2. Bij besluit van 20 juli 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 januari 2011 ongegrond verklaard.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben het protocol Whiplash bij de beoordeling betrokken en hebben voldoende gemotiveerd dat er geen aanleiding is om een duurbeperking aan te nemen. Ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat het maatmaninkomen en het gemiddeld aantal gewerkte uren op juiste gronden zijn gebaseerd op de maanden september en oktober 2008. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat de belasting die is verbonden aan de functies die bij de schatting in aanmerking zijn genomen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid overschrijdt.

3.1.

Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. Appellant heeft gesteld dat het Uwv ten onrechte heeft aangenomen dat de belastbaarheid van zijn pols in 2010 is toegenomen in vergelijking met 2003. Hij kan niet de hele dag werken vanuit een statische houding. Met zijn whiplashklachten houdt appellant het nauwelijks vol om 30 uur per week te werken. Daarnaast heeft hij cognitieve klachten. De verzekeringsartsen hebben niet aan de hand van het protocol Whiplash beoordeeld in hoeverre de cognitieve klachten hun weerslag hebben op de duurbelasting. Appellant heeft herhaald dat het maatmanloon verkeerd is berekend en dat de functie gereedschapsmaker niet passend is vanwege de vereiste opleiding.

3.2.

De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv heeft in een rapport van 14 juni 2012 nader toegelicht dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is ingevuld overeenkomstig de geldende instructies en dat ten aanzien van de gemelde polsklachten afdoende beperkingen zijn aangenomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in een rapport van

19 juni 2012 toegelicht dat appellant voldoet aan de opleidingseis voor de functie prothese technicus en dat er geen aanwijzingen zijn dat appellant niet in staat zou zijn tot het volgen van de vakopleiding tandtechnicus. Ten aanzien van het maatmanloon heeft de bezwaararbeidsdeskundige het standpunt gehandhaafd dat wat betreft

de maatmanomvang en verdiensten uitgegaan dient te worden van de maanden september en oktober 2008.

4.

De Raad overweegt als volgt.

4.1.

Het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, worden onderschreven. De Raad voegt daar nog aan toe dat hij zich kan verenigen met het onder 3.2 genoemde rapport van de bezwaarverzekeringsarts, waarin hij gemotiveerd uiteen heeft gezet dat in de FML rekening is gehouden met de gemelde polsklachten van appellant. De bezwaarverzekeringsarts heeft voldoende toegelicht dat er geen medische noodzaak bestaat voor het aannemen van meer beperkingen. Zoals de bezwaarverzekeringsarts in dit rapport heeft vermeld, blijkt uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten voldoende dat de beoordeling van de whiplashklachten mede in het licht van de protocollen heeft plaatsgevonden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad, als neergelegd in onder meer de uitspraak van 16 september 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7873), zijn de verzekeringsgeneeskundige protocollen bedoeld als een hulpmiddel voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. In hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingebracht die tot het oordeel moeten leiden dat hij ten tijde in geding meer beperkt was dan door de verzekeringsartsen is aangenomen.

4.2.

Evenmin bestaat aanleiding voor twijfel aan de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bij de berekening van het maatmaninkomen op juiste gronden de maanden september en oktober 2008 als uitgangspunt heeft genomen, nu de overige maanden geen representatief beeld geven van de gewerkte uren en verdiensten.

4.3.

Verder kan worden vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de belasting die is verbonden aan de functies die bij de schatting in aanmerking zijn genomen de voor appellant vastgestelde belastbaarheid overschrijdt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in het rapport van 19 juli 2011 de geschiktheid van de functie prothese technicus nader toegelicht. Ter zitting in hoger beroep is van de kant van het Uwv naar voren gebracht dat de verzekeringsarts heeft uitgesloten dat klachten aan de linker pols kunnen ontstaan door gebruik van een boor in de rechterhand.

4.4.

Ten slotte heeft de bezwaararbeidsdeskundige met betrekking tot de functie prothese technicus in het rapport van 19 juni 2012 voldoende toegelicht dat aan de diploma-eis wordt voldaan en dat appellant in staat is tot het volgen van de vakopleiding tandtechnicus.

5.

Overwegingen 4.1 tot en met en 4.4 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en B.M. van Dun en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van D. Heeremans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2014.

(getekend) J.W. Schuttel

(getekend) D. Heeremans

QH