Home

Centrale Raad van Beroep, 16-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4235, 13-714 WWB

Centrale Raad van Beroep, 16-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4235, 13-714 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
16 december 2014
Datum publicatie
31 december 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:4235
Zaaknummer
13-714 WWB

Inhoudsindicatie

Afwijzing aanvraag om bijstand omdat betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en daardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen. Appellant heeft niet onzorgvuldig gehandeld door een besluit op de aanvraag te nemen drie keer 24 uur nadat de belbrief is achtergelaten. Omdat betrokkene niet tijdig heeft gereageerd op de belbrief, heeft betrokkene de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.

Uitspraak

13/714 WWB, 14/1207 WWB

Datum uitspraak: 16 december 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

20 december 2012, 12/2505 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)

[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld en een nader besluit ingezonden.

Namens betrokkene heeft mr. J. van den Ende een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2014. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Dinç. Namens betrokkene is verschenen mr. Van den Ende.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Betrokkene is op 9 januari 2012 uit detentie ontslagen. Op 11 januari 2012 heeft betrokkene zich gemeld om een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met ingang van 9 januari 2012 in te dienen. Op 23 januari 2012 heeft hij een aanvraag gedaan. Op het aanvraagformulier heeft hij opgegeven te verblijven op het adres [adres 1]. Tijdens het gesprek van 27 januari 2012 heeft betrokkene verklaard dat hij de woonruimte van zijn ex-partner heeft overgenomen. Het betreft het adres [adres 2] (opgegeven adres). Bij besluit van die dag is hem een voorschot verstrekt van € 250,-.

1.2.

Naar aanleiding van de aanvraag van betrokkene heeft een medewerker van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de gemeente Rotterdam (medewerker) nader onderzoek gedaan naar de woonsituatie van betrokkene. Uit het in dit kader verrichte dossieronderzoek blijkt - onder meer - dat het huurcontract met betrekking tot het opgegeven adres op naam van betrokkene en zijn ex-partner staat. De ex-partner, met wie betrokkene twee kinderen heeft, zou inmiddels verhuisd zijn naar een andere gemeente. Betrokkene heeft eerder bijstand ontvangen maar op een ander adres. Ten tijde van de detentie van betrokkene heeft iemand € 600,- met de pas van betrokkene gepind.

1.3.

Om de situatie van betrokkene nader te onderzoeken heeft de medewerker op dinsdag

7 februari 2012 een onaangekondigd huisbezoek proberen te brengen aan het opgegeven adres. Betrokkene bleek niet thuis. Op die dag om 14:02 uur is een zogenoemde belbrief achtergelaten op het opgegeven adres. Daarin verzoekt de klantmanager de geadresseerde om binnen twee werkdagen telefonisch contact met hem op te nemen op een bepaald nummer en wel tijdens het telefonisch spreekuur tussen 9.00 en 11.00 uur. Daaraan is toegevoegd dat indien niet van betrokkene wordt vernomen, dit gevolgen heeft voor de aanvraag. Deze zal buiten behandeling worden gesteld dan wel worden afgewezen. Tot slot is opgemerkt dat indien betrokkene nog vragen heeft, hij telefonisch contact kan opnemen. Daarbij is hetzelfde telefoonnummer genoemd (belbrief).

1.4.

Op vrijdag 10 februari 2012 om 16:30 uur heeft de medewerker geconstateerd dat betrokkene op geen enkele wijze contact met hem had gezocht. Hij heeft vervolgens voorgesteld de aanvraag af te wijzen. De bevindingen van het onderzoek heeft de medewerker neergelegd in een rapport van 10 februari 2012.

1.5.

Bij besluit van 10 februari 2012 heeft appellant de aanvraag afgewezen op de grond dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.

1.6.

Op maandag 13 februari 2012 heeft betrokkene zich gemeld aan de balie met de mededeling dat hij zijn brievenbus niet had geleegd en de vraag wat hij nu moest doen. De klantmanager heeft betrokkene de volgende dag gebeld, meegedeeld dat de aanvraag was afgewezen en dat betrokkene een nieuwe aanvraag kon indienen.

1.7.

Betrokkene heeft in bezwaar tegen het besluit van 10 februari 2012 onder meer aangevoerd dat hij de belbrief op vrijdag 10 februari 2012 in zijn brievenbus heeft aangetroffen en dat hij gezien zijn financiële situatie niet in staat was onmiddellijk telefonisch contact op te nemen. De termijn om te reageren op de belbrief was te kort.

1.8.

Bij besluit van 2 mei 2012 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat, nu het ging om een onaangekondigd huisbezoek, betrokkene daarmee geen rekening kon houden. Appellant kan dan niet volstaan met een enkele belbrief. Daarbij is verder van belang dat betrokkene een volledig ingevuld aanvraagformulier en kennelijk alle daarbij gevraagde gegevens heeft overgelegd. Appellant is te snel tot de conclusie gekomen dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Daaraan doet niet af dat betrokkene niet regelmatig zijn brievenbus in zijn galerijflat leegt en dat hij zich eerst op maandag 13 februari 2012 bij appellant gemeld heeft. Appellant had een tweede huisbezoek kunnen afleggen of op een andere wijze met betrokkene in contact kunnen treden.

3.1.

Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij voert aan dat hij niet te snel tot de conclusie is gekomen dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Er was een goede reden aanwezig voor het huisbezoek. De termijn voor reactie op de belbrief was niet te kort. Appellant mocht onder deze omstandigheden de aanvraag afwijzen.

3.2.

Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 14 februari 2013 (nader besluit) betrokkene met ingang van 11 januari 2012 bijstand toegekend.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De aangevallen uitspraak is op 2 januari 2013 aan partijen verzonden. Gelet op het overgangsrecht is op het hoger beroep het vanaf 1 januari 2013 geldende procesrecht van toepassing. Het nader besluit wordt met toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verband met artikel 8:108, van de Awb bij de beoordeling in hoger beroep betrokken.

4.2.1.

Eerst is in geschil of betrokkene in het kader van zijn aanvraag om bijstand de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet tijdig te reageren op een verzoek van het college, neergelegd in de belbrief, om binnen twee werkdagen contact op te nemen.

4.2.2.

Niet in geschil is dat de belbrief op dinsdag omstreeks twee uur in de brievenbus van betrokkene is achtergelaten en dat betrokkene eerst op de vrijdag van die week de belbrief heeft gezien en vervolgens pas op de maandag van de volgende week zich gemeld heeft bij de balie van de gemeente. Het geschil spitst zich toe op de vraag of appellant door op het eind van die vrijdagmiddag te besluiten de aanvraag af te wijzen, te snel heeft aangenomen dat betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden.

4.2.3.

Een termijn van drie keer 24 uur na het achterlaten van een eerste schriftelijke oproep als deze in de brievenbus op het opgegeven adres, is in het algemeen niet te kort om een aanvrager van bijstand in staat te stellen daarop te reageren. Van de aanvrager, die immers geacht wordt op dat adres zijn feitelijk verblijf te hebben, mag immers worden verwacht dat hij regelmatig, doch in ieder geval eens binnen die termijn zich er van vergewist of hem in het kader van die aanvraag correspondentie van het bijstandverlenend orgaan bereikt en dan, indien nodig, onmiddellijk reageert.

4.2.4.

Betrokkene heeft erkend dat hij de belbrief te laat heeft gezien doordat hij heeft nagelaten zijn brievenbus tijdig te legen. Toen hij op die vrijdag kennisnam van de belbrief, heeft hij ook niet onmiddellijk telefonisch contact opgenomen met de dienst, ofschoon dit wel kon. Dat dit voor hem vanwege geldgebrek volstrekt onmogelijk was, heeft betrokkene, mede in het licht van het hem verstrekte voorschot, niet aannemelijk gemaakt. Dit alles moet voor zijn rekening blijven.

4.2.5.

De conclusie moet zijn dat anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, appellant niet onzorgvuldig heeft gehandeld door een besluit op de aanvraag te nemen drie keer 24 uur nadat de belbrief is achtergelaten. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De aangevallen uitspraak komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad de overige beroepsgronden beoordelen.

4.3.1.

Het bij verweer in hoger beroep gevoerde betoog dat geen redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek moet falen, omdat geen huisbezoek heeft plaatsgevonden. Zoals de rechtbank in hoger beroep onbestreden heeft overwogen bestond ten tijde van het besluit van 10 februari 2012 nog onduidelijkheid over de vraag of betrokkene de woning van zijn ex-partner had overgenomen of dat hij met haar een gezamenlijke huishouding voerde. Appellant was bevoegd om betrokkene op te roepen voor een gesprek om daarover duidelijkheid te geven, nu dit immers een zeer relevante omstandigheid is voor de vaststelling van het recht op bijstand. Omdat betrokkene niet tijdig heeft gereageerd op de belbrief, heeft betrokkene, anders dan de rechtbank geoordeeld heeft, de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden.

4.3.2.

Betrokkene heeft in beroep subsidiair aangevoerd dat het besluit tot afwijzing van de aanvraag onevenredige gevolgen heeft voor betrokkene. Appellant had de behandeling van de aanvraag moeten opschorten en betrokkene nogmaals een termijn moeten stellen om te verschijnen. Door dat na te laten is sprake van onbehoorlijke besluitvorming.

4.3.3.

Indien een betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in welke mate de betrokkene recht op bijstand heeft. Ten tijde van het nemen van het besluit van 10 februari 2012 deed deze situatie zich voor. In een dergelijk geval is het bijstandverlenend bestuursorgaan niet gehouden zijn besluitvorming, waarvoor voldoende grondslag bestaat, op te schorten en de aanvrager nog een mogelijkheid te geven om aan zijn inlichtingenverplichting te voldoen. Hierbij is van belang dat een betrokkene onmiddellijk na dit besluit een nieuwe aanvraag kan doen. Bovendien kan betrokkene, nu het geen buitenbehandelingstelling betreft, in bezwaar, beroep en hoger beroep, de gevolgen van de schending van de inlichtingenverplichting ongedaan maken door te stellen en aannemelijk te maken dat ondanks niet tijdig verschijnen op de oproep, het recht op bijstand in de te beoordelen periode wel is vast te stellen. Appellant was dus, anders dan betrokkene betoogt, ook niet gehouden eerst met hem contact op te nemen om te informeren waarom hij niet was verschenen.

4.4.

Betrokkene heeft in bezwaar, beroep en hoger beroep geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt, die moeten leiden tot de conclusie dat het recht op bijstand in de te beoordelen periode wel is vast te stellen. Over onder 1.2 genoemde punten, die de medewerker met een huisbezoek en de oproep voor een gesprek tot klaarheid heeft willen brengen, bestaat nog steeds onduidelijkheid. Dit voert tot de conclusie dat appellant de aanvraag terecht heeft afgewezen.

4.5.

Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt. Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het beroep tegen het bestreden besluit niet slaagt. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het beroep ongegrond verklaren. Daarmee is de grondslag komen te ontvallen aan het nader besluit, zodat dit ook vernietigd dient te worden.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

- vernietigt de aangevallen uitspraak;

- verklaart het beroep tegen het besluit van 2 mei 2012 ongegrond;

- vernietigt het besluit van 14 februari 2013.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en M. Hillen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2014.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) P.C. de Wit