Home

Centrale Raad van Beroep, 19-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3794, 12-758 WIA

Centrale Raad van Beroep, 19-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3794, 12-758 WIA

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
19 november 2014
Datum publicatie
25 november 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:3794
Zaaknummer
12-758 WIA

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek verhoging van het aantal kilometers. Beëindiging voorziening in de vorm van een (bruikleen)auto. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat appellant niet valt onder de in artikel 35 WIA genoemde categorie van personen en dat er voor de toekenning van de gevraagde vervoersvoorziening door het Uwv geen juridische grondslag aanwezig is en in het verleden ook niet aanwezig is geweest. Vertrouwensbeginsel niet geschonden.

Uitspraak

12/758 WIA

Datum uitspraak: 19 november 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

15 december 2011, 11/1713 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.P. Vandervoodt, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.E. Sondorp, kantoorgenoot van mr. Vandervoodt. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.

Appellant is door het Uwv een vervoersvoorziening toegekend in de vorm van een bruikleenauto voor het volgen van een opleiding. Naar aanleiding van een verzoek om verhoging van het aantal te vergoeden kilometers tot 35.000 kilometer per jaar heeft een arbeidsdeskundige op 26 november 2010 een rapport uitgebracht. Daarin is hij tot de conclusie gekomen dat appellant niet in aanmerking komt voor de gevraagde verhoging van het aantal kilometers. Daarnaast heeft hij geconcludeerd dat het Uwv niet bevoegd is geweest de onderhavige voorziening aan appellant te verstrekken. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 2 december 2010 de gevraagde voorziening afgewezen. Voorts is in dit besluit bepaald dat wanneer appellant op 1 maart 2011 geen werk heeft, de (bruikleen)auto zal worden ingenomen en dat, mocht appellant op dat moment wel werk hebben, beoordeeld zal worden of continuering van de voorziening aan de orde is.

1.2.

Het door appellant tegen het besluit gemaakte bezwaar is, in overeenstemming met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 7 maart 2011, bij besluit van

8 maart 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2.1.

Tegen het bestreden besluit heeft appellant beroep ingesteld. Hij is van mening dat noch de afwijzing van het verzoek om een vergoeding te verstrekken voor een hoger aantal kilometers, noch de eventuele beëindiging van de voorziening met ingang van 1 maart 2011, in voldoende mate is gemotiveerd.

2.2.

In aanvulling op het bestreden besluit heeft het Uwv appellant bij brief van 30 mei 2011 onder meer meegedeeld dat, aangezien appellant op dat moment geen werk had, de bruikleenovereenkomst met ingang van 1 juni 2011 wordt beëindigd.

3. In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat appellant niet valt onder de in artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) genoemde categorie van personen en dat er voor de toekenning van de gevraagde vervoersvoorziening door het Uwv geen juridische grondslag aanwezig is en in het verleden ook niet aanwezig is geweest. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is evenmin gebleken dat het Uwv bij de feitelijke verstrekking van de vervoersvoorziening aan appellant toepassing heeft gegeven aan buitenwettelijk begunstigend beleid, op grond waarvan het Uwv thans gehouden zou kunnen zijn de vervoersvoorziening te continueren. De rechtbank heeft het beroep dan ook ongegrond verklaard.

4. In hoger beroep heeft appellant onder meer gesteld dat hij ervan uit heeft mogen gaan dat er een juridische basis is geweest voor het toekennen van de onderhavige voorziening en dat hij erop heeft mogen vertrouwen dat deze zou worden voortgezet.

5.1.

De Raad staat voor de beantwoording van de vragen of het Uwv het verzoek om verhoging van het aantal kilometers terecht heeft afgewezen en of het Uwv de aan appellant toegekende voorziening terecht met ingang 1 juni 2011 heeft beëindigd. Ter beantwoording van die vragen wordt het volgende overwogen.

5.2.

In artikel 35, eerste lid, van de Wet WIA is - voor zover van belang - bepaald dat het Uwv aan een persoon met een naar het oordeel van het Uwv structurele functionele beperking, die arbeid in dienstbetrekking verricht of arbeid in dienstbetrekking gaat verrichten, op aanvraag voorzieningen kan toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.

5.3.

Artikel 35, tweede lid, van de Wet WIA geeft een limitatieve opsomming van voorzieningen als bedoeld in het eerste lid. Onder a wordt daarbij vermeld: vervoersvoorzieningen die er toe strekken dat de persoon, bedoeld in het eerste lid, zijn werkplek of opleidingslocatie kan bereiken.

5.4.

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA is werknemer in de zin van de Wet WIA de werknemer in de zin van de Ziektewet (ZW).

5.5.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de ZW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.

5.6.

Appellant heeft op 19-jarige leeftijd een dwarslaesie opgelopen. Na een revalidatieperiode is hij zelfstandig gaan wonen en is hem een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) toegekend. Voorts is hij een opleiding gaan volgen, waarvoor hem eveneens een tegemoetkoming is verleend ingevolge de WWB. Appellant heeft echter nooit een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking gehad. Dit betekent dat hij nooit werknemer in de zin van de Wet WIA is geweest en dat hij nooit heeft voldaan aan de voorwaarden voor het toekennen van een (vervoers)voorziening op grond van artikel 35 van de Wet WIA.

5.7.

Het door appellant gedane beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen. Naar vaste rechtspraak van de Raad - zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP2469 - kan aan de door een bestuursorgaan in het verleden bij de besluitvorming gemaakte fouten niet een rechtens te honoreren vertrouwen worden ontleend dat in de toekomst daarin wordt volhard. Overigens zijn appellant ook geen ondubbelzinnige en ongeclausuleerde schriftelijke toezeggingen gedaan dat hij voor de toekomst de in geding zijnde voorziening zonder meer zou kunnen behouden.

5.8.

Uit hetgeen is overwogen in 5.2 tot en met 5.7 volgt dat de in 5.1 geformuleerde vragen bevestigend moeten worden beantwoord. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en

B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2014.

(getekend) J.S. van der Kolk

(getekend) W. de Braal