Home

Centrale Raad van Beroep, 04-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3596, 14-386 WWB

Centrale Raad van Beroep, 04-11-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3596, 14-386 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
4 november 2014
Datum publicatie
6 november 2014
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:3596
Zaaknummer
14-386 WWB

Inhoudsindicatie

Toekenning woonkostentoeslag voor de termijn van één jaar. Woonlasten worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Het college heeft in overeenstemming met de redelijk te achten vaste gedragslijn gehandeld. De door appellante aangevoerde omstandigheid dat zij altijd de zorg voor haar kleinkind op zich heeft genomen, is niet dusdanig bijzonder dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan zijn vaste gedragslijn.

Uitspraak

14/386 WWB

Datum uitspraak: 4 november 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 december 2013, 13/2193 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats], gemeente Haarlemmermeer (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. G.M.S. Koot, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2014. Deze zaak is gevoegd behandeld met de zaken 14/306 WWB en 14/4030 WWB. Appellante, daartoe ambtshalve opgeroepen, is verschenen, bijgestaan door mr. Koot. Het college, eveneens ambtshalve opgeroepen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E. van Dijk en

D. van der Hengst. In de gevoegde zaken 14/306 WWB en 14/4030 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante heeft op 23 april 2012 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) in de vorm van een woonkostentoeslag. Appellante heeft een eigen woning. De reden voor de aanvraag was dat appellante niet langer een pleegkostenvergoeding ontving voor de verzorging van haar kleinzoon, omdat hij achttien jaar was geworden. Gelet op de geringe inkomsten van appellante en haar kleinzoon werd haar besteedbaar inkomen na aftrek van de woonlasten te laag.

1.2.

Bij besluit van 29 oktober 2012 heeft het college de aangevraagde woonkostentoeslag verleend voor maximaal één jaar, te weten van 26 april 2012 tot en met 25 april 2013. Het betreft bijzondere bijstand verleend in de vorm van een geldlening. Het college heeft aan de woonkostentoeslag onder meer de verplichting verbonden dat appellante alle moeite doet om andere oplossingen te vinden om haar woonlasten te betalen. Hierbij heeft het college te kennen gegeven dat de inspanningen van appellante door middel van een heronderzoek gecontroleerd zullen worden.

1.3.

Bij besluit van 21 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 29 oktober 2012, dat zich richtte tegen de periode waarvoor de woonkostentoeslag was toegekend, ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat een woonkostentoeslag in beginsel voor een beperkte periode dient te worden verstrekt, aangezien de WWB als laatste vangnet fungeert. Het is niet de bedoeling dat door het verstrekken van de woonkostentoeslag vermogen wordt opgebouwd en/of in stand gehouden. Het staat appellante vrij om een nieuwe aanvraag in te dienen voor de periode na 25 april 2013.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

In geschil is of het college de woonkostentoeslag voor de termijn van één jaar mocht toekennen.

4.2.

Het college volgt, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, de vaste gedragslijn dat een woonkostentoeslag steeds voor een bepaalde periode wordt toegekend. Appellante heeft aangevoerd dat uit de informatie in de brochure “Woonkostentoeslag eigen woning” blijkt dat in haar situatie een ander beleid geldt en dat het college hieraan gebonden is. Zij heeft daarbij gewezen op de volgende passage in de brochure: “Wanneer de woonkosten de maximale huurtoeslaggrens overschrijden krijgt u wel een toeslag, maar hebt u tevens de verplichting om goedkopere huisvesting te zoeken en te aanvaarden. De toeslag wordt dan voor maximaal één jaar verstrekt.”

4.3.

Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de mededeling in de brochure kan niet de conclusie worden getrokken dat een maximale termijn slechts aan de orde is in het geval dat, anders dan bij appellante, de woonkosten de maximale huurtoeslaggrens overschrijden.

4.4.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is voorts de vaste gedragslijn van het college gezien het karakter van deze vorm van bijzondere bijstand niet onredelijk. Woonlasten worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Van betrokkene kan worden verlangd dat binnen een bepaalde termijn een oplossing wordt gezocht voor relatief hoge woonlasten. Met de overweging dat bovendien niet uitgesloten was dat appellante na ommekomst van het jaar nog recht kon hebben op de woonkostentoeslag, heeft de rechtbank, anders dan appellante heeft aangevoerd, niet miskend dat het college de toeslag slechts in uitzonderlijke gevallen verlengt.

4.5.

Het college heeft ten slotte in overeenstemming met de redelijk te achten vaste gedragslijn gehandeld. De door appellante aangevoerde omstandigheid dat zij altijd de zorg voor haar kleinkind op zich heeft genomen, is niet dusdanig bijzonder dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan zijn vaste gedragslijn. Dat appellante haar inmiddels meerderjarige kleinkind grotendeels onderhoudt, brengt niet mee dat het op voorhand vaststond dat het voor haar onmogelijk zou zijn een andere oplossing te vinden voor niet door haar zelf op te brengen woonlasten.

4.6.

Uit 4.2 tot en met 4.5 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2014.

(getekend) R.H.M. Roelofs

(getekend) A.C. Oomkens